Vervoeging van het Duitse werkwoord springen (hat)
De vervoeging van het werkwoord springen (springen) is onregelmatig. De basisvormen zijn springt, sprang en hat gesprungen. De ablaut vindt plaats met de stamklinkers i - a - u. Het hulpwerkwoord van springen is "haben". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "sein". De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord springen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor springen. Je kunt niet alleen springen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau A2. Opmerkingen ☆
De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van springen (hat)
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
indicatief
Het werkwoord springen (hat) vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd
Perfectum
ich | habe | gesprungen |
du | hast | gesprungen |
er | hat | gesprungen |
wir | haben | gesprungen |
ihr | habt | gesprungen |
sie | haben | gesprungen |
Volt. verl. tijd
ich | hatte | gesprungen |
du | hattest | gesprungen |
er | hatte | gesprungen |
wir | hatten | gesprungen |
ihr | hattet | gesprungen |
sie | hatten | gesprungen |
Toekomende tijd I
ich | werde | springen |
du | wirst | springen |
er | wird | springen |
wir | werden | springen |
ihr | werdet | springen |
sie | werden | springen |
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
ich | werde | gesprungen | haben |
du | wirst | gesprungen | haben |
er | wird | gesprungen | haben |
wir | werden | gesprungen | haben |
ihr | werdet | gesprungen | haben |
sie | werden | gesprungen | haben |
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Conjunctief
De vervoeging van het werkwoord springen (hat) in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.
Voltooid Konj.
ich | habe | gesprungen |
du | habest | gesprungen |
er | habe | gesprungen |
wir | haben | gesprungen |
ihr | habet | gesprungen |
sie | haben | gesprungen |
Konj. volt. verl. t.
ich | hätte | gesprungen |
du | hättest | gesprungen |
er | hätte | gesprungen |
wir | hätten | gesprungen |
ihr | hättet | gesprungen |
sie | hätten | gesprungen |
Voorwaardelijke wijs II (würde)
Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.
Imperatief
De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord springen (hat)
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Infinitief/Deelwoord
De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor springen (hat)
Vertalingen
Vertalingen van het Duitse springen (hat)
-
springen (hat)
jump, leap, spring
прыгать, скакать, отскакивать, перепрыгивать, подпрыгивать, подскакивать
brincar, saltar
sauter, bondir
sıçramak, zıplamak
pular, saltar, salto
balzare, saltare
sări, țopăi, zburda
ugrik, felugrani, ugrani
skakać, skoczyć, wyskakiwać
πηδώ, αναπηδώ
springen
skákat, skočit, vyskočit
hoppa, bykse, hoppe, skutta, studsa
hoppe, springe
ジャンプ, 跳ぶ
saltar, brincar
hypätä, hyppiä, pomppia
hoppe, springe
jauzi, salto
skočiti, uskočiti
скакање, скок
poskočiti, skočiti
skákať, vyskočiť
preskočiti, skočiti
poskočiti, skočiti
стрибати, пригати
скок, подскачам
падскокваць, скакаць
זינוק، קפיצה
قفز
جست زدن، جستن، جهیدن، پریدن، جهش، پرش
کودنا، چھلانگ
springen (hat) in dict.cc
Vertalingen
Doe mee
Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.
|
Inloggen |
Definities
Betekenissen en synoniemen van springen (hat)- [Sport] hochschnellen und sich ein kurzes Stück durch die Luft bewegen, hopsen, hüpfen
- [Sport] hochschnellen und sich ein kurzes Stück durch die Luft bewegen, hopsen, hüpfen
- [Sport] hochschnellen und sich ein kurzes Stück durch die Luft bewegen, hopsen, hüpfen
- [Sport] hochschnellen und sich ein kurzes Stück durch die Luft bewegen, hopsen, hüpfen
- [Sport] hochschnellen und sich ein kurzes Stück durch die Luft bewegen, hopsen, hüpfen ...
Betekenissen Synoniemen
Verbuigingsregels
Gedetailleerde regels voor vervoeging
- Vorming van Tegenwoordige tijd van springen
- Vorming van Onvoltooid verleden tijd van springen
- Vorming van Imperatief van springen
- Vorming van Konjunktiv I van springen
- Vorming van Konjunktiv II van springen
- Vorming van Infinitief van springen
- Vorming van Deelwoord van springen
- Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?
Afleidingen
Afgeleide vormen van springen (hat)
≡ abortieren
≡ abdizieren
≡ adeln
≡ achten
≡ beispringen
≡ adden
≡ adhärieren
≡ aasen
≡ achteln
≡ ausspringen
≡ abonnieren
≡ hochspringen
≡ ackern
≡ adoptieren
≡ achseln
≡ hinspringen
Woordenboeken
Alle vertaalwoordenboeken
Duitse werkwoord springen vervoegen
Overzicht van alle tijden van het werkwoord springen (hat)
De vervoeging van het werkwoord springen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord springen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (springt - sprang - hat gesprungen) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary springen en op springen in de Duden.
springen vervoeging
Tegenwoordige tijd | Onvoltooid verleden tijd | Conjunctief I | Conjunctief II | Imperatief | |
---|---|---|---|---|---|
ich | spring(e) | sprang | springe | spränge | - |
du | springst | sprangst | springest | sprängest | spring(e) |
er | springt | sprang | springe | spränge | - |
wir | springen | sprangen | springen | sprängen | springen |
ihr | springt | sprangt | springet | spränget | springt |
sie | springen | sprangen | springen | sprängen | springen |
indicatief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich spring(e), du springst, er springt, wir springen, ihr springt, sie springen
- Onvoltooid verleden tijd: ich sprang, du sprangst, er sprang, wir sprangen, ihr sprangt, sie sprangen
- Perfectum: ich habe gesprungen, du hast gesprungen, er hat gesprungen, wir haben gesprungen, ihr habt gesprungen, sie haben gesprungen
- Voltooid verleden tijd: ich hatte gesprungen, du hattest gesprungen, er hatte gesprungen, wir hatten gesprungen, ihr hattet gesprungen, sie hatten gesprungen
- Toekomende tijd I: ich werde springen, du wirst springen, er wird springen, wir werden springen, ihr werdet springen, sie werden springen
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gesprungen haben, du wirst gesprungen haben, er wird gesprungen haben, wir werden gesprungen haben, ihr werdet gesprungen haben, sie werden gesprungen haben
Conjunctief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich springe, du springest, er springe, wir springen, ihr springet, sie springen
- Onvoltooid verleden tijd: ich spränge, du sprängest, er spränge, wir sprängen, ihr spränget, sie sprängen
- Perfectum: ich habe gesprungen, du habest gesprungen, er habe gesprungen, wir haben gesprungen, ihr habet gesprungen, sie haben gesprungen
- Voltooid verleden tijd: ich hätte gesprungen, du hättest gesprungen, er hätte gesprungen, wir hätten gesprungen, ihr hättet gesprungen, sie hätten gesprungen
- Toekomende tijd I: ich werde springen, du werdest springen, er werde springen, wir werden springen, ihr werdet springen, sie werden springen
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gesprungen haben, du werdest gesprungen haben, er werde gesprungen haben, wir werden gesprungen haben, ihr werdet gesprungen haben, sie werden gesprungen haben
Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief
- Onvoltooid verleden tijd: ich würde springen, du würdest springen, er würde springen, wir würden springen, ihr würdet springen, sie würden springen
- Voltooid verleden tijd: ich würde gesprungen haben, du würdest gesprungen haben, er würde gesprungen haben, wir würden gesprungen haben, ihr würdet gesprungen haben, sie würden gesprungen haben
Imperatief Actief
- Tegenwoordige tijd: spring(e) (du), springen wir, springt (ihr), springen Sie
Infinitief/Deelwoord Actief
- Infinitief I: springen, zu springen
- Infinitief II: gesprungen haben, gesprungen zu haben
- Tegenwoordig deelwoord: springend
- Participle II: gesprungen