Vervoeging van het Duitse werkwoord pfeifen
De vervoeging van het werkwoord pfeifen (fluiten, een fluitsignaal geven) is onregelmatig. De basisvormen zijn pfeift, pfiff en hat gepfiffen. De ablaut vindt plaats met de stamklinkers ei - i - i. Het hulpwerkwoord van pfeifen is "haben". De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord pfeifen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor pfeifen. Je kunt niet alleen pfeifen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau C2. Opmerkingen ☆
C2 · onregelmatig · haben
pfeift · pfiff · hat gepfiffen
Verandering van de stamklinker ei - i - i Verdubbeling van medeklinkers ff - ff - ff
whistle, referee, arbitrate, barrack, blast on the whistle, blow a whistle, blow the whistle, flout, funnel (down), give a damn, hoot, howl, inform, peach, pipe, ref, skirl, sough, toot, umpire, wheeze, whistle to, zing, zip, ignore, betray, snitch
[Sport] ein auffälliges Geräusch durch schnellen Luftzug durch eine kleine Öffnung natürlich (bei Menschen durch die angespitzten, geformten Lippen) oder künstlich erzeugen; sich für etwas nicht interessieren; schiedsrichtern, quieken, rennen, schiedsen
(sich+A, acc., dat., durch+A, auf+A)
» Der Kessel pfeift
. The kettle whistles.
De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van pfeifen
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
indicatief
Het werkwoord pfeifen vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd
Perfectum
ich | habe | gepfiffen |
du | hast | gepfiffen |
er | hat | gepfiffen |
wir | haben | gepfiffen |
ihr | habt | gepfiffen |
sie | haben | gepfiffen |
Volt. verl. tijd
ich | hatte | gepfiffen |
du | hattest | gepfiffen |
er | hatte | gepfiffen |
wir | hatten | gepfiffen |
ihr | hattet | gepfiffen |
sie | hatten | gepfiffen |
Toekomende tijd I
ich | werde | pfeifen |
du | wirst | pfeifen |
er | wird | pfeifen |
wir | werden | pfeifen |
ihr | werdet | pfeifen |
sie | werden | pfeifen |
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
ich | werde | gepfiffen | haben |
du | wirst | gepfiffen | haben |
er | wird | gepfiffen | haben |
wir | werden | gepfiffen | haben |
ihr | werdet | gepfiffen | haben |
sie | werden | gepfiffen | haben |
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Conjunctief
De vervoeging van het werkwoord pfeifen in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.
Voltooid Konj.
ich | habe | gepfiffen |
du | habest | gepfiffen |
er | habe | gepfiffen |
wir | haben | gepfiffen |
ihr | habet | gepfiffen |
sie | haben | gepfiffen |
Konj. volt. verl. t.
ich | hätte | gepfiffen |
du | hättest | gepfiffen |
er | hätte | gepfiffen |
wir | hätten | gepfiffen |
ihr | hättet | gepfiffen |
sie | hätten | gepfiffen |
Voorwaardelijke wijs II (würde)
Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.
Imperatief
De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord pfeifen
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Infinitief/Deelwoord
De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor pfeifen
Voorbeelden
Voorbeeldzinnen voor pfeifen
-
Der Kessel
pfeift
.
The kettle whistles.
-
Der Kessel
pfiff
.
The kettle whistled.
-
Er kann nicht
pfeifen
.
He can't whistle.
-
Die Männer applaudierten und
pfiffen
.
The men applauded and whistled.
-
Der Schiedsrichter hat zur Halbzeit
gepfiffen
.
The referee blew the whistle at halftime.
-
Abseits ist, wenn der Schiedsrichter
pfeift
.
Offside is when the referee blows the whistle.
-
Die Orgel
pfeift
, was man ihr einbläst.
The organ whistles what is blown into it.
Voorbeelden
Vertalingen
Vertalingen van het Duitse pfeifen
-
pfeifen
whistle, referee, arbitrate, barrack, blast on the whistle, blow a whistle, blow the whistle, flout
свистеть, насвистывать, свистнуть, насвистать, свистать, игнорировать, настучать, не заботиться
pitar, silbar, arbitrar, chiflar, delatar, desinteresarse, ignorar, no importar
siffler, arbitrer, glapir, se ficher, se moquer de, arbitre, dénoncer, ignorer
düdük öttürmek, ıslık çalmak, umursamamak, açığa çıkarmak, göz ardı etmek, hakemlik yapmak, ihbar etmek, ıslık
apitar, assobiar, arbitrar, sibilar, delatar, denunciar, desinteressar-se, ignorar
fischiare, arbitrare, fischiettare, sbattersene di, sibilare, umpire, zirlare, zufolare
nu-i păsa, arbitru, denunța, divulga, fluier, ignora, trăda
fütyül, elárulni, feljelenteni, figyelmen kívül hagy, nem törődik, nem érdekelni, sípolni
gwizdać, śpiewać, gwizdnąć, pogwizdywać, sypać, zagwizdać, zaświstać, świstać
σφυρίζω, δε δίνω δεκάρα, αδιαφορώ, αγνοώ, καταδίδω, προδίδω, σφύριγμα
fluiten, een fluitsignaal geven, huilen, maling hebben aan, piepen, negeren, verklikken, verraden
pískat, hvízdat, písknout, hvízdatdnout, kašlat, ignorovat, nebrat v úvahu, nezajímat se
blåsa, pipa, strunta i, vissla, bry sig, vina, förråda, ignorera
pibe, fløjte, blæse, pifte, afsløre, forråde, ignorerer
口笛を吹く, ホイッスルを吹く, 口笛, 告げ口する, 密告する, 気にしない, 無視する, 無関心
xiular, arbitrar, riure's, delatar, desinteressar-se, ignorar, no preocupar-se, xiulet
viheltää, ilmiantaa, ohittaa, olla välinpitämätön, puhaltaa, puhua ulos, väheksyä, välittää
blåse i fløyta, pipe, plystre, fløyte, forråde, ikke bry seg, pfeife, pfeife på noe
txistua, axola ez izan, ignoratzea, interesatu ez, salatu, txikitu
звиждати, ne obazirati se, ne zanimati se, odati, prijaviti, suditi, zanemariti, zviždati
звижди, игнорирање, издадам, не се грижи, не се интересира, пријавам, свирање, свирење
žvižgati, izdati, ne marati, piskanje, povedati, soditi, zanimati se ne, zavrniti
nezaujímať sa, pískať, fúkať, ignorovať, udávať, zradiť
ignorisati, izdati, ne brinuti, ne zanimati se, odati, svirati, zviždati
izdati, ne brinuti, odati, svirati, zanemariti, zanimati se, zviždati
свистіти, викрити, зрадити, не звертати уваги, не цікавитися чимось, ігнорувати
свиря, не се интересува, игнорирам, издавам, предавам, свирка
свістаць, выдаць, здаць, не клапаціцца, не цікавіцца, свіст, свісток, ігнараваць
לא אכפת، לשרוק، לְבַשֵּׁר، לְהַסְגִּיר، להתעלם
صفر، صفر محتجا، صفَّر، لا مبالاة، تجاهل، صافرة، صوت صفير، يخبر
سوت زدن، بیتوجهی، بیتوجهی کردن، خبرچینی، خیانت، نادیده گرفتن
بتانا، بے پرواہ ہونا، سٹیورڈ، سیٹی، فاش کرنا، نظرانداز کرنا، پرواہ نہ کرنا
pfeifen in dict.cc
Vertalingen
Doe mee
Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.
|
Inloggen |
Definities
Betekenissen en synoniemen van pfeifen- [Sport] ein auffälliges Geräusch durch schnellen Luftzug durch eine kleine Öffnung natürlich (bei Menschen durch die angespitzten, geformten Lippen) oder künstlich erzeugen, sich für etwas nicht interessieren, schiedsrichtern, quieken, rennen, schiedsen
- [Sport] ein auffälliges Geräusch durch schnellen Luftzug durch eine kleine Öffnung natürlich (bei Menschen durch die angespitzten, geformten Lippen) oder künstlich erzeugen, sich für etwas nicht interessieren, schiedsrichtern, quieken, rennen, schiedsen
- [Sport] ein auffälliges Geräusch durch schnellen Luftzug durch eine kleine Öffnung natürlich (bei Menschen durch die angespitzten, geformten Lippen) oder künstlich erzeugen, sich für etwas nicht interessieren, schiedsrichtern, quieken, rennen, schiedsen
- [Sport] ein auffälliges Geräusch durch schnellen Luftzug durch eine kleine Öffnung natürlich (bei Menschen durch die angespitzten, geformten Lippen) oder künstlich erzeugen, sich für etwas nicht interessieren, schiedsrichtern, quieken, rennen, schiedsen
- [Sport] ein auffälliges Geräusch durch schnellen Luftzug durch eine kleine Öffnung natürlich (bei Menschen durch die angespitzten, geformten Lippen) oder künstlich erzeugen, sich für etwas nicht interessieren, schiedsrichtern, quieken, rennen, schiedsen ...
Betekenissen Synoniemen
Voorzetsels
Voorzetsels voor pfeifen
jemand/etwas
aufpfeift
etwas jemand/etwas
aufpfeift
jemanden jemand/etwas
aufpfeift
jemanden/etwas jemand/etwas
durchpfeift
etwas
Toepassingen Voorzetsels
Verbuigingsregels
Gedetailleerde regels voor vervoeging
- Vorming van Tegenwoordige tijd van pfeifen
- Vorming van Onvoltooid verleden tijd van pfeifen
- Vorming van Imperatief van pfeifen
- Vorming van Konjunktiv I van pfeifen
- Vorming van Konjunktiv II van pfeifen
- Vorming van Infinitief van pfeifen
- Vorming van Deelwoord van pfeifen
- Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?
Afleidingen
Afgeleide vormen van pfeifen
≡ einpfeifen
≡ addizieren
≡ nachpfeifen
≡ adhärieren
≡ auspfeifen
≡ abpfeifen
≡ abortieren
≡ aalen
≡ addieren
≡ abonnieren
≡ aasen
≡ adden
≡ abdizieren
≡ adorieren
≡ mitpfeifen
≡ ackern
Woordenboeken
Alle vertaalwoordenboeken
Duitse werkwoord pfeifen vervoegen
Overzicht van alle tijden van het werkwoord pfeifen
De vervoeging van het werkwoord pfeifen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord pfeifen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (pfeift - pfiff - hat gepfiffen) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary pfeifen en op pfeifen in de Duden.
pfeifen vervoeging
Tegenwoordige tijd | Onvoltooid verleden tijd | Conjunctief I | Conjunctief II | Imperatief | |
---|---|---|---|---|---|
ich | pfeif(e) | pfiff | pfeife | pfiffe | - |
du | pfeifst | pfiffst | pfeifest | pfiffest | pfeif(e) |
er | pfeift | pfiff | pfeife | pfiffe | - |
wir | pfeifen | pfiffen | pfeifen | pfiffen | pfeifen |
ihr | pfeift | pfifft | pfeifet | pfiffet | pfeift |
sie | pfeifen | pfiffen | pfeifen | pfiffen | pfeifen |
indicatief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich pfeif(e), du pfeifst, er pfeift, wir pfeifen, ihr pfeift, sie pfeifen
- Onvoltooid verleden tijd: ich pfiff, du pfiffst, er pfiff, wir pfiffen, ihr pfifft, sie pfiffen
- Perfectum: ich habe gepfiffen, du hast gepfiffen, er hat gepfiffen, wir haben gepfiffen, ihr habt gepfiffen, sie haben gepfiffen
- Voltooid verleden tijd: ich hatte gepfiffen, du hattest gepfiffen, er hatte gepfiffen, wir hatten gepfiffen, ihr hattet gepfiffen, sie hatten gepfiffen
- Toekomende tijd I: ich werde pfeifen, du wirst pfeifen, er wird pfeifen, wir werden pfeifen, ihr werdet pfeifen, sie werden pfeifen
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gepfiffen haben, du wirst gepfiffen haben, er wird gepfiffen haben, wir werden gepfiffen haben, ihr werdet gepfiffen haben, sie werden gepfiffen haben
Conjunctief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich pfeife, du pfeifest, er pfeife, wir pfeifen, ihr pfeifet, sie pfeifen
- Onvoltooid verleden tijd: ich pfiffe, du pfiffest, er pfiffe, wir pfiffen, ihr pfiffet, sie pfiffen
- Perfectum: ich habe gepfiffen, du habest gepfiffen, er habe gepfiffen, wir haben gepfiffen, ihr habet gepfiffen, sie haben gepfiffen
- Voltooid verleden tijd: ich hätte gepfiffen, du hättest gepfiffen, er hätte gepfiffen, wir hätten gepfiffen, ihr hättet gepfiffen, sie hätten gepfiffen
- Toekomende tijd I: ich werde pfeifen, du werdest pfeifen, er werde pfeifen, wir werden pfeifen, ihr werdet pfeifen, sie werden pfeifen
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gepfiffen haben, du werdest gepfiffen haben, er werde gepfiffen haben, wir werden gepfiffen haben, ihr werdet gepfiffen haben, sie werden gepfiffen haben
Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief
- Onvoltooid verleden tijd: ich würde pfeifen, du würdest pfeifen, er würde pfeifen, wir würden pfeifen, ihr würdet pfeifen, sie würden pfeifen
- Voltooid verleden tijd: ich würde gepfiffen haben, du würdest gepfiffen haben, er würde gepfiffen haben, wir würden gepfiffen haben, ihr würdet gepfiffen haben, sie würden gepfiffen haben
Imperatief Actief
- Tegenwoordige tijd: pfeif(e) (du), pfeifen wir, pfeift (ihr), pfeifen Sie
Infinitief/Deelwoord Actief
- Infinitief I: pfeifen, zu pfeifen
- Infinitief II: gepfiffen haben, gepfiffen zu haben
- Tegenwoordig deelwoord: pfeifend
- Participle II: gepfiffen