Vervoeging van het Duitse werkwoord stücken
De vervoeging van het werkwoord stücken (samenstellen, samenvoegen) is regelmatig. De basisvormen zijn stückt, stückte en hat gestückt. Het hulpwerkwoord van stücken is "haben". De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord stücken beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor stücken. Je kunt niet alleen stücken vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Opmerkingen ☆
De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van stücken
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
indicatief
Het werkwoord stücken vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd
Perfectum
ich | habe | gestückt |
du | hast | gestückt |
er | hat | gestückt |
wir | haben | gestückt |
ihr | habt | gestückt |
sie | haben | gestückt |
Volt. verl. tijd
ich | hatte | gestückt |
du | hattest | gestückt |
er | hatte | gestückt |
wir | hatten | gestückt |
ihr | hattet | gestückt |
sie | hatten | gestückt |
Toekomende tijd I
ich | werde | stücken |
du | wirst | stücken |
er | wird | stücken |
wir | werden | stücken |
ihr | werdet | stücken |
sie | werden | stücken |
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
ich | werde | gestückt | haben |
du | wirst | gestückt | haben |
er | wird | gestückt | haben |
wir | werden | gestückt | haben |
ihr | werdet | gestückt | haben |
sie | werden | gestückt | haben |
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Conjunctief
De vervoeging van het werkwoord stücken in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.
Voltooid Konj.
ich | habe | gestückt |
du | habest | gestückt |
er | habe | gestückt |
wir | haben | gestückt |
ihr | habet | gestückt |
sie | haben | gestückt |
Konj. volt. verl. t.
ich | hätte | gestückt |
du | hättest | gestückt |
er | hätte | gestückt |
wir | hätten | gestückt |
ihr | hättet | gestückt |
sie | hätten | gestückt |
Voorwaardelijke wijs II (würde)
Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.
Imperatief
De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord stücken
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Infinitief/Deelwoord
De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor stücken
Vertalingen
Vertalingen van het Duitse stücken
-
stücken
assemble, put together
залатать, латать, починить, сшивать из кусков, сшить из кусков, чинить, собирать, составлять
ensamblar, montar
assembler, monter
parçaları birleştirmek
juntar, montar
assemblare, montare
asambla, monta
darabokra bont, összeállít
składać
συναρμολόγηση
samenstellen, samenvoegen
skládat
montera, sätta ihop
samle
組み立てる
assemblar, muntar
kokoonpano, koota
sette sammen
zatiak elkartzea
sastaviti
собирање од делови
sestaviti iz posameznih delov
skladať
sastaviti, sklopiti
sastaviti
складати з частин
сглобявам, съединявам
складаць з асобных частак
להרכיב
تجميع، تركيب
تکه تکه کردن، قطعه قطعه کردن
ٹکڑوں میں جوڑنا
stücken in dict.cc
Vertalingen
Doe mee
Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.
|
Inloggen |
Definities
Betekenissen en synoniemen van stückenVerbuigingsregels
Gedetailleerde regels voor vervoeging
- Vorming van Tegenwoordige tijd van stücken
- Vorming van Onvoltooid verleden tijd van stücken
- Vorming van Imperatief van stücken
- Vorming van Konjunktiv I van stücken
- Vorming van Konjunktiv II van stücken
- Vorming van Infinitief van stücken
- Vorming van Deelwoord van stücken
- Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?
Afleidingen
Afgeleide vormen van stücken
≡ zerstücken
≡ achseln
≡ adden
≡ adorieren
≡ achten
≡ bestücken
≡ abonnieren
≡ ackern
≡ abortieren
≡ aalen
≡ addieren
≡ frühstücken
≡ abdizieren
≡ adhärieren
≡ adaptieren
≡ aasen
Woordenboeken
Alle vertaalwoordenboeken
Duitse werkwoord stücken vervoegen
Overzicht van alle tijden van het werkwoord stücken
De vervoeging van het werkwoord stücken wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord stücken is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (stückt - stückte - hat gestückt) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary stücken en op stücken in de Duden.
stücken vervoeging
Tegenwoordige tijd | Onvoltooid verleden tijd | Conjunctief I | Conjunctief II | Imperatief | |
---|---|---|---|---|---|
ich | stück(e) | stückte | stücke | stückte | - |
du | stückst | stücktest | stückest | stücktest | stück(e) |
er | stückt | stückte | stücke | stückte | - |
wir | stücken | stückten | stücken | stückten | stücken |
ihr | stückt | stücktet | stücket | stücktet | stückt |
sie | stücken | stückten | stücken | stückten | stücken |
indicatief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich stück(e), du stückst, er stückt, wir stücken, ihr stückt, sie stücken
- Onvoltooid verleden tijd: ich stückte, du stücktest, er stückte, wir stückten, ihr stücktet, sie stückten
- Perfectum: ich habe gestückt, du hast gestückt, er hat gestückt, wir haben gestückt, ihr habt gestückt, sie haben gestückt
- Voltooid verleden tijd: ich hatte gestückt, du hattest gestückt, er hatte gestückt, wir hatten gestückt, ihr hattet gestückt, sie hatten gestückt
- Toekomende tijd I: ich werde stücken, du wirst stücken, er wird stücken, wir werden stücken, ihr werdet stücken, sie werden stücken
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gestückt haben, du wirst gestückt haben, er wird gestückt haben, wir werden gestückt haben, ihr werdet gestückt haben, sie werden gestückt haben
Conjunctief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich stücke, du stückest, er stücke, wir stücken, ihr stücket, sie stücken
- Onvoltooid verleden tijd: ich stückte, du stücktest, er stückte, wir stückten, ihr stücktet, sie stückten
- Perfectum: ich habe gestückt, du habest gestückt, er habe gestückt, wir haben gestückt, ihr habet gestückt, sie haben gestückt
- Voltooid verleden tijd: ich hätte gestückt, du hättest gestückt, er hätte gestückt, wir hätten gestückt, ihr hättet gestückt, sie hätten gestückt
- Toekomende tijd I: ich werde stücken, du werdest stücken, er werde stücken, wir werden stücken, ihr werdet stücken, sie werden stücken
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gestückt haben, du werdest gestückt haben, er werde gestückt haben, wir werden gestückt haben, ihr werdet gestückt haben, sie werden gestückt haben
Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief
- Onvoltooid verleden tijd: ich würde stücken, du würdest stücken, er würde stücken, wir würden stücken, ihr würdet stücken, sie würden stücken
- Voltooid verleden tijd: ich würde gestückt haben, du würdest gestückt haben, er würde gestückt haben, wir würden gestückt haben, ihr würdet gestückt haben, sie würden gestückt haben
Imperatief Actief
- Tegenwoordige tijd: stück(e) (du), stücken wir, stückt (ihr), stücken Sie
Infinitief/Deelwoord Actief
- Infinitief I: stücken, zu stücken
- Infinitief II: gestückt haben, gestückt zu haben
- Tegenwoordig deelwoord: stückend
- Participle II: gestückt