Vervoeging van het Duitse werkwoord quergehen ⟨Bijzin⟩

De vervoeging van het werkwoord quergehen (mislukken, tegenzitten) is onregelmatig. De basisvormen zijn ... quergeht, ... querging en ... quergegangen ist. De ablaut vindt plaats met de stamklinkers e - i - a. Het hulpwerkwoord van quergehen is "sein". De eerste lettergreep quer- van quergehen is scheidbaar. De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Bijzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord quergehen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor quergehen. Je kunt niet alleen quergehen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Opmerkingen

onregelmatig · sein · scheidbaar

quer·gehen

... quergeht · ... querging · ... quergegangen ist

 Verlies van -e na een klinker   Verandering van de stamklinker  e - i - a   Medeklinkerverandering  ng - ng - ng 

Engels cause discontent, go awry

nicht nach Plan verlaufen, Unmut hervorrufen; missglücken

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van quergehen

Tegenwoordige tijd

... ich quergeh(e)⁵
... du quergehst
... er quergeht
... wir quergeh(e)⁵n
... ihr quergeht
... sie quergeh(e)⁵n

Onvoltooid verleden tijd

... ich querging
... du quergingst
... er querging
... wir quergingen
... ihr quergingt
... sie quergingen

Imperatief

-
geh(e)⁵ (du) quer
-
geh(e)⁵n wir quer
geht (ihr) quer
geh(e)⁵n Sie quer

Konjunktief I

... ich quergehe
... du quergehest
... er quergehe
... wir quergeh(e)⁵n
... ihr quergehet
... sie quergeh(e)⁵n

Konjunktief II

... ich querginge
... du quergingest
... er querginge
... wir quergingen
... ihr querginget
... sie quergingen

Infinitief

quergeh(e)⁵n
querzugeh(e)⁵n

Deelwoord

quergehend
quergegangen

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


indicatief

Het werkwoord quergehen vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

... ich quergeh(e)⁵
... du quergehst
... er quergeht
... wir quergeh(e)⁵n
... ihr quergeht
... sie quergeh(e)⁵n

Onvoltooid verleden tijd

... ich querging
... du quergingst
... er querging
... wir quergingen
... ihr quergingt
... sie quergingen

Perfectum

... ich quergegangen bin
... du quergegangen bist
... er quergegangen ist
... wir quergegangen sind
... ihr quergegangen seid
... sie quergegangen sind

Volt. verl. tijd

... ich quergegangen war
... du quergegangen warst
... er quergegangen war
... wir quergegangen waren
... ihr quergegangen wart
... sie quergegangen waren

Toekomende tijd I

... ich quergeh(e)⁵n werde
... du quergeh(e)⁵n wirst
... er quergeh(e)⁵n wird
... wir quergeh(e)⁵n werden
... ihr quergeh(e)⁵n werdet
... sie quergeh(e)⁵n werden

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

... ich quergegangen sein werde
... du quergegangen sein wirst
... er quergegangen sein wird
... wir quergegangen sein werden
... ihr quergegangen sein werdet
... sie quergegangen sein werden

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord quergehen in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

... ich quergehe
... du quergehest
... er quergehe
... wir quergeh(e)⁵n
... ihr quergehet
... sie quergeh(e)⁵n

Konjunktief II

... ich querginge
... du quergingest
... er querginge
... wir quergingen
... ihr querginget
... sie quergingen

Voltooid Konj.

... ich quergegangen sei
... du quergegangen seiest
... er quergegangen sei
... wir quergegangen seien
... ihr quergegangen seiet
... sie quergegangen seien

Konj. volt. verl. t.

... ich quergegangen wäre
... du quergegangen wärest
... er quergegangen wäre
... wir quergegangen wären
... ihr quergegangen wäret
... sie quergegangen wären

Toekomende aanvoegende wijs I

... ich quergeh(e)⁵n werde
... du quergeh(e)⁵n werdest
... er quergeh(e)⁵n werde
... wir quergeh(e)⁵n werden
... ihr quergeh(e)⁵n werdet
... sie quergeh(e)⁵n werden

Toek. volt. aanw.

... ich quergegangen sein werde
... du quergegangen sein werdest
... er quergegangen sein werde
... wir quergegangen sein werden
... ihr quergegangen sein werdet
... sie quergegangen sein werden

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

... ich quergeh(e)⁵n würde
... du quergeh(e)⁵n würdest
... er quergeh(e)⁵n würde
... wir quergeh(e)⁵n würden
... ihr quergeh(e)⁵n würdet
... sie quergeh(e)⁵n würden

Verleden cond.

... ich quergegangen sein würde
... du quergegangen sein würdest
... er quergegangen sein würde
... wir quergegangen sein würden
... ihr quergegangen sein würdet
... sie quergegangen sein würden

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord quergehen


Tegenwoordige tijd

geh(e)⁵ (du) quer
geh(e)⁵n wir quer
geht (ihr) quer
geh(e)⁵n Sie quer

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor quergehen


Infinitief I


quergeh(e)⁵n
querzugeh(e)⁵n

Infinitief II


quergegangen sein
quergegangen zu sein

Tegenwoordig deelwoord


quergehend

Participle II


quergegangen

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse quergehen


Duits quergehen
Engels cause discontent, go awry
Russisch вызывать недовольство, идти не по плану
Spaans causar descontento, desviarse, salirse del plan
Frans déranger, dévier
Turks plan dışı, rahatsız etmek
Portugees desviar, sair do plano
Italiaans andar male, andare storto, creare malcontento
Roemeens deranja, merge prost
Hongaars sikertelenség, zűrzavar
Pools niezgodnie, wbrew planom
Grieks αναταραχή, παρεκκλίνω
Nederlands mislukken, tegenzitten, tegen de plannen ingaan, tegenvallen
Tsjechisch neúspěch, problém
Zweeds gå snett, misslyckas
Deens skride
Japans 不満を引き起こす, 計画通りに進まない
Catalaans caure malament, desviar-se
Fins epäonnistua, herättää tyytymättömyyttä
Noors gå på tvers, skape misnøye
Baskisch desbideratu, desegon
Servisch neuspeh, neuspešno
Macedonisch непријатност, неуспех
Sloveens neprijetnost, neuspeh, zmeda
Slowaaks nepodariť sa, spôsobiť nespokojnosť
Bosnisch izazvati nezadovoljstvo, neusputiti
Kroatisch neplanirano, neuspjeh
Oekraïens викликати невдоволення, не за планом
Bulgaars неудовлетворение, неуспех
Wit-Russisch незгода, непаходжанне
Hebreeuwsלגרום לאי נוחות، ללכת נגד התוכנית
Arabischخروج عن النص، عدم الانضباط
Perzischخلاف جریان رفتن، ناهمخوانی
Urduبگاڑنا، خراب ہونا

quergehen in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



Inloggen

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van quergehen

  • nicht nach Plan verlaufen, Unmut hervorrufen, missglücken
  • nicht nach Plan verlaufen, Unmut hervorrufen, missglücken

quergehen in openthesaurus.de

Betekenissen  Synoniemen 

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Duitse werkwoord quergehen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord quergehen


De vervoeging van het werkwoord quer·gehen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord quer·gehen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (... quergeht - ... querging - ... quergegangen ist) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary quergehen en op quergehen in de Duden.

quergehen vervoeging

Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Conjunctief I Conjunctief II Imperatief
ich ... quergeh(e)... querging... quergehe... querginge-
du ... quergehst... quergingst... quergehest... quergingestgeh(e) quer
er ... quergeht... querging... quergehe... querginge-
wir ... quergeh(e)n... quergingen... quergeh(e)n... quergingengeh(e)n quer
ihr ... quergeht... quergingt... quergehet... quergingetgeht quer
sie ... quergeh(e)n... quergingen... quergeh(e)n... quergingengeh(e)n quer

indicatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ... ich quergeh(e), ... du quergehst, ... er quergeht, ... wir quergeh(e)n, ... ihr quergeht, ... sie quergeh(e)n
  • Onvoltooid verleden tijd: ... ich querging, ... du quergingst, ... er querging, ... wir quergingen, ... ihr quergingt, ... sie quergingen
  • Perfectum: ... ich quergegangen bin, ... du quergegangen bist, ... er quergegangen ist, ... wir quergegangen sind, ... ihr quergegangen seid, ... sie quergegangen sind
  • Voltooid verleden tijd: ... ich quergegangen war, ... du quergegangen warst, ... er quergegangen war, ... wir quergegangen waren, ... ihr quergegangen wart, ... sie quergegangen waren
  • Toekomende tijd I: ... ich quergeh(e)n werde, ... du quergeh(e)n wirst, ... er quergeh(e)n wird, ... wir quergeh(e)n werden, ... ihr quergeh(e)n werdet, ... sie quergeh(e)n werden
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ... ich quergegangen sein werde, ... du quergegangen sein wirst, ... er quergegangen sein wird, ... wir quergegangen sein werden, ... ihr quergegangen sein werdet, ... sie quergegangen sein werden

Conjunctief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ... ich quergehe, ... du quergehest, ... er quergehe, ... wir quergeh(e)n, ... ihr quergehet, ... sie quergeh(e)n
  • Onvoltooid verleden tijd: ... ich querginge, ... du quergingest, ... er querginge, ... wir quergingen, ... ihr querginget, ... sie quergingen
  • Perfectum: ... ich quergegangen sei, ... du quergegangen seiest, ... er quergegangen sei, ... wir quergegangen seien, ... ihr quergegangen seiet, ... sie quergegangen seien
  • Voltooid verleden tijd: ... ich quergegangen wäre, ... du quergegangen wärest, ... er quergegangen wäre, ... wir quergegangen wären, ... ihr quergegangen wäret, ... sie quergegangen wären
  • Toekomende tijd I: ... ich quergeh(e)n werde, ... du quergeh(e)n werdest, ... er quergeh(e)n werde, ... wir quergeh(e)n werden, ... ihr quergeh(e)n werdet, ... sie quergeh(e)n werden
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ... ich quergegangen sein werde, ... du quergegangen sein werdest, ... er quergegangen sein werde, ... wir quergegangen sein werden, ... ihr quergegangen sein werdet, ... sie quergegangen sein werden

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

  • Onvoltooid verleden tijd: ... ich quergeh(e)n würde, ... du quergeh(e)n würdest, ... er quergeh(e)n würde, ... wir quergeh(e)n würden, ... ihr quergeh(e)n würdet, ... sie quergeh(e)n würden
  • Voltooid verleden tijd: ... ich quergegangen sein würde, ... du quergegangen sein würdest, ... er quergegangen sein würde, ... wir quergegangen sein würden, ... ihr quergegangen sein würdet, ... sie quergegangen sein würden

Imperatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: geh(e) (du) quer, geh(e)n wir quer, geht (ihr) quer, geh(e)n Sie quer

Infinitief/Deelwoord Actief

  • Infinitief I: quergeh(e)n, querzugeh(e)n
  • Infinitief II: quergegangen sein, quergegangen zu sein
  • Tegenwoordig deelwoord: quergehend
  • Participle II: quergegangen

Opmerkingen



Inloggen