Vervoeging van het Duitse werkwoord quergehen

De vervoeging van het werkwoord quergehen (mislukken, tegenzitten) is onregelmatig. De basisvormen zijn geht quer, ging quer en ist quergegangen. De ablaut vindt plaats met de stamklinkers e - i - a. Het hulpwerkwoord van quergehen is "sein". De eerste lettergreep quer- van quergehen is scheidbaar. De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord quergehen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor quergehen. Je kunt niet alleen quergehen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Opmerkingen

onregelmatig · sein · scheidbaar

quer·gehen

geht quer · ging quer · ist quergegangen

 Verlies van -e na een klinker   Verandering van de stamklinker  e - i - a   Medeklinkerverandering  ng - ng - ng 

Engels cause discontent, go awry

nicht nach Plan verlaufen, Unmut hervorrufen; missglücken

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van quergehen

Tegenwoordige tijd

ich geh(e)⁵ quer
du gehst quer
er geht quer
wir geh(e)⁵n quer
ihr geht quer
sie geh(e)⁵n quer

Onvoltooid verleden tijd

ich ging quer
du gingst quer
er ging quer
wir gingen quer
ihr gingt quer
sie gingen quer

Imperatief

-
geh(e)⁵ (du) quer
-
geh(e)⁵n wir quer
geht (ihr) quer
geh(e)⁵n Sie quer

Konjunktief I

ich gehe quer
du gehest quer
er gehe quer
wir geh(e)⁵n quer
ihr gehet quer
sie geh(e)⁵n quer

Konjunktief II

ich ginge quer
du gingest quer
er ginge quer
wir gingen quer
ihr ginget quer
sie gingen quer

Infinitief

quergeh(e)⁵n
querzugeh(e)⁵n

Deelwoord

quergehend
quergegangen

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


indicatief

Het werkwoord quergehen vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

ich geh(e)⁵ quer
du gehst quer
er geht quer
wir geh(e)⁵n quer
ihr geht quer
sie geh(e)⁵n quer

Onvoltooid verleden tijd

ich ging quer
du gingst quer
er ging quer
wir gingen quer
ihr gingt quer
sie gingen quer

Perfectum

ich bin quergegangen
du bist quergegangen
er ist quergegangen
wir sind quergegangen
ihr seid quergegangen
sie sind quergegangen

Volt. verl. tijd

ich war quergegangen
du warst quergegangen
er war quergegangen
wir waren quergegangen
ihr wart quergegangen
sie waren quergegangen

Toekomende tijd I

ich werde quergeh(e)⁵n
du wirst quergeh(e)⁵n
er wird quergeh(e)⁵n
wir werden quergeh(e)⁵n
ihr werdet quergeh(e)⁵n
sie werden quergeh(e)⁵n

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ich werde quergegangen sein
du wirst quergegangen sein
er wird quergegangen sein
wir werden quergegangen sein
ihr werdet quergegangen sein
sie werden quergegangen sein

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord quergehen in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

ich gehe quer
du gehest quer
er gehe quer
wir geh(e)⁵n quer
ihr gehet quer
sie geh(e)⁵n quer

Konjunktief II

ich ginge quer
du gingest quer
er ginge quer
wir gingen quer
ihr ginget quer
sie gingen quer

Voltooid Konj.

ich sei quergegangen
du seiest quergegangen
er sei quergegangen
wir seien quergegangen
ihr seiet quergegangen
sie seien quergegangen

Konj. volt. verl. t.

ich wäre quergegangen
du wärest quergegangen
er wäre quergegangen
wir wären quergegangen
ihr wäret quergegangen
sie wären quergegangen

Toekomende aanvoegende wijs I

ich werde quergeh(e)⁵n
du werdest quergeh(e)⁵n
er werde quergeh(e)⁵n
wir werden quergeh(e)⁵n
ihr werdet quergeh(e)⁵n
sie werden quergeh(e)⁵n

Toek. volt. aanw.

ich werde quergegangen sein
du werdest quergegangen sein
er werde quergegangen sein
wir werden quergegangen sein
ihr werdet quergegangen sein
sie werden quergegangen sein

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

ich würde quergeh(e)⁵n
du würdest quergeh(e)⁵n
er würde quergeh(e)⁵n
wir würden quergeh(e)⁵n
ihr würdet quergeh(e)⁵n
sie würden quergeh(e)⁵n

Verleden cond.

ich würde quergegangen sein
du würdest quergegangen sein
er würde quergegangen sein
wir würden quergegangen sein
ihr würdet quergegangen sein
sie würden quergegangen sein

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord quergehen


Tegenwoordige tijd

geh(e)⁵ (du) quer
geh(e)⁵n wir quer
geht (ihr) quer
geh(e)⁵n Sie quer

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor quergehen


Infinitief I


quergeh(e)⁵n
querzugeh(e)⁵n

Infinitief II


quergegangen sein
quergegangen zu sein

Tegenwoordig deelwoord


quergehend

Participle II


quergegangen

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse quergehen


Duits quergehen
Engels cause discontent, go awry
Russisch вызывать недовольство, идти не по плану
Spaans causar descontento, desviarse, salirse del plan
Frans déranger, dévier
Turks plan dışı, rahatsız etmek
Portugees desviar, sair do plano
Italiaans andar male, andare storto, creare malcontento
Roemeens deranja, merge prost
Hongaars sikertelenség, zűrzavar
Pools niezgodnie, wbrew planom
Grieks αναταραχή, παρεκκλίνω
Nederlands mislukken, tegenzitten, tegen de plannen ingaan, tegenvallen
Tsjechisch neúspěch, problém
Zweeds gå snett, misslyckas
Deens skride
Japans 不満を引き起こす, 計画通りに進まない
Catalaans caure malament, desviar-se
Fins epäonnistua, herättää tyytymättömyyttä
Noors gå på tvers, skape misnøye
Baskisch desbideratu, desegon
Servisch neuspeh, neuspešno
Macedonisch непријатност, неуспех
Sloveens neprijetnost, neuspeh, zmeda
Slowaaks nepodariť sa, spôsobiť nespokojnosť
Bosnisch izazvati nezadovoljstvo, neusputiti
Kroatisch neplanirano, neuspjeh
Oekraïens викликати невдоволення, не за планом
Bulgaars неудовлетворение, неуспех
Wit-Russisch незгода, непаходжанне
Hebreeuwsלגרום לאי נוחות، ללכת נגד התוכנית
Arabischخروج عن النص، عدم الانضباط
Perzischخلاف جریان رفتن، ناهمخوانی
Urduبگاڑنا، خراب ہونا

quergehen in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



Inloggen

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van quergehen

  • nicht nach Plan verlaufen, Unmut hervorrufen, missglücken
  • nicht nach Plan verlaufen, Unmut hervorrufen, missglücken

quergehen in openthesaurus.de

Betekenissen  Synoniemen 

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Duitse werkwoord quergehen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord quergehen


De vervoeging van het werkwoord quer·gehen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord quer·gehen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (geht quer - ging quer - ist quergegangen) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary quergehen en op quergehen in de Duden.

quergehen vervoeging

Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Conjunctief I Conjunctief II Imperatief
ich geh(e) querging quergehe querginge quer-
du gehst quergingst quergehest quergingest quergeh(e) quer
er geht querging quergehe querginge quer-
wir geh(e)n quergingen quergeh(e)n quergingen quergeh(e)n quer
ihr geht quergingt quergehet querginget quergeht quer
sie geh(e)n quergingen quergeh(e)n quergingen quergeh(e)n quer

indicatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich geh(e) quer, du gehst quer, er geht quer, wir geh(e)n quer, ihr geht quer, sie geh(e)n quer
  • Onvoltooid verleden tijd: ich ging quer, du gingst quer, er ging quer, wir gingen quer, ihr gingt quer, sie gingen quer
  • Perfectum: ich bin quergegangen, du bist quergegangen, er ist quergegangen, wir sind quergegangen, ihr seid quergegangen, sie sind quergegangen
  • Voltooid verleden tijd: ich war quergegangen, du warst quergegangen, er war quergegangen, wir waren quergegangen, ihr wart quergegangen, sie waren quergegangen
  • Toekomende tijd I: ich werde quergeh(e)n, du wirst quergeh(e)n, er wird quergeh(e)n, wir werden quergeh(e)n, ihr werdet quergeh(e)n, sie werden quergeh(e)n
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde quergegangen sein, du wirst quergegangen sein, er wird quergegangen sein, wir werden quergegangen sein, ihr werdet quergegangen sein, sie werden quergegangen sein

Conjunctief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich gehe quer, du gehest quer, er gehe quer, wir geh(e)n quer, ihr gehet quer, sie geh(e)n quer
  • Onvoltooid verleden tijd: ich ginge quer, du gingest quer, er ginge quer, wir gingen quer, ihr ginget quer, sie gingen quer
  • Perfectum: ich sei quergegangen, du seiest quergegangen, er sei quergegangen, wir seien quergegangen, ihr seiet quergegangen, sie seien quergegangen
  • Voltooid verleden tijd: ich wäre quergegangen, du wärest quergegangen, er wäre quergegangen, wir wären quergegangen, ihr wäret quergegangen, sie wären quergegangen
  • Toekomende tijd I: ich werde quergeh(e)n, du werdest quergeh(e)n, er werde quergeh(e)n, wir werden quergeh(e)n, ihr werdet quergeh(e)n, sie werden quergeh(e)n
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde quergegangen sein, du werdest quergegangen sein, er werde quergegangen sein, wir werden quergegangen sein, ihr werdet quergegangen sein, sie werden quergegangen sein

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

  • Onvoltooid verleden tijd: ich würde quergeh(e)n, du würdest quergeh(e)n, er würde quergeh(e)n, wir würden quergeh(e)n, ihr würdet quergeh(e)n, sie würden quergeh(e)n
  • Voltooid verleden tijd: ich würde quergegangen sein, du würdest quergegangen sein, er würde quergegangen sein, wir würden quergegangen sein, ihr würdet quergegangen sein, sie würden quergegangen sein

Imperatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: geh(e) (du) quer, geh(e)n wir quer, geht (ihr) quer, geh(e)n Sie quer

Infinitief/Deelwoord Actief

  • Infinitief I: quergeh(e)n, querzugeh(e)n
  • Infinitief II: quergegangen sein, quergegangen zu sein
  • Tegenwoordig deelwoord: quergehend
  • Participle II: quergegangen

Opmerkingen



Inloggen