Vervoeging van het Duitse werkwoord blaumachen

De vervoeging van het werkwoord blaumachen (niet werken, afwezig zijn) is regelmatig. De basisvormen zijn macht blau, machte blau en hat blaugemacht. Het hulpwerkwoord van blaumachen is "haben". De eerste lettergreep blau- van blaumachen is scheidbaar. De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord blaumachen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor blaumachen. Je kunt niet alleen blaumachen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau C2. Opmerkingen

C2 · regelmatig · haben · scheidbaar

blau·machen

macht blau · machte blau · hat blaugemacht

Engels play hooky, bunk off, skive, bang in, call in sick, chuck a sickie, go sick, play hookey, play truant, skip school, skip work, skive off work, throw a sickie, skip

[Arbeit] nicht zur Arbeit (zur Schule) gehen; nicht arbeiten; Nichtstun, nicht erscheinen, Müßiggang treiben, (unentschuldigt) fehlen

(acc.)

» Hast du gestern blaugemacht ? Engels Did you play hooky yesterday?

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van blaumachen

Tegenwoordige tijd

ich mach(e)⁵ blau
du machst blau
er macht blau
wir machen blau
ihr macht blau
sie machen blau

Onvoltooid verleden tijd

ich machte blau
du machtest blau
er machte blau
wir machten blau
ihr machtet blau
sie machten blau

Imperatief

-
mach(e)⁵ (du) blau
-
machen wir blau
macht (ihr) blau
machen Sie blau

Konjunktief I

ich mache blau
du machest blau
er mache blau
wir machen blau
ihr machet blau
sie machen blau

Konjunktief II

ich machte blau
du machtest blau
er machte blau
wir machten blau
ihr machtet blau
sie machten blau

Infinitief

blaumachen
blauzumachen

Deelwoord

blaumachend
blaugemacht

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


indicatief

Het werkwoord blaumachen vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

ich mach(e)⁵ blau
du machst blau
er macht blau
wir machen blau
ihr macht blau
sie machen blau

Onvoltooid verleden tijd

ich machte blau
du machtest blau
er machte blau
wir machten blau
ihr machtet blau
sie machten blau

Perfectum

ich habe blaugemacht
du hast blaugemacht
er hat blaugemacht
wir haben blaugemacht
ihr habt blaugemacht
sie haben blaugemacht

Volt. verl. tijd

ich hatte blaugemacht
du hattest blaugemacht
er hatte blaugemacht
wir hatten blaugemacht
ihr hattet blaugemacht
sie hatten blaugemacht

Toekomende tijd I

ich werde blaumachen
du wirst blaumachen
er wird blaumachen
wir werden blaumachen
ihr werdet blaumachen
sie werden blaumachen

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ich werde blaugemacht haben
du wirst blaugemacht haben
er wird blaugemacht haben
wir werden blaugemacht haben
ihr werdet blaugemacht haben
sie werden blaugemacht haben

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord blaumachen in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

ich mache blau
du machest blau
er mache blau
wir machen blau
ihr machet blau
sie machen blau

Konjunktief II

ich machte blau
du machtest blau
er machte blau
wir machten blau
ihr machtet blau
sie machten blau

Voltooid Konj.

ich habe blaugemacht
du habest blaugemacht
er habe blaugemacht
wir haben blaugemacht
ihr habet blaugemacht
sie haben blaugemacht

Konj. volt. verl. t.

ich hätte blaugemacht
du hättest blaugemacht
er hätte blaugemacht
wir hätten blaugemacht
ihr hättet blaugemacht
sie hätten blaugemacht

Toekomende aanvoegende wijs I

ich werde blaumachen
du werdest blaumachen
er werde blaumachen
wir werden blaumachen
ihr werdet blaumachen
sie werden blaumachen

Toek. volt. aanw.

ich werde blaugemacht haben
du werdest blaugemacht haben
er werde blaugemacht haben
wir werden blaugemacht haben
ihr werdet blaugemacht haben
sie werden blaugemacht haben

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

ich würde blaumachen
du würdest blaumachen
er würde blaumachen
wir würden blaumachen
ihr würdet blaumachen
sie würden blaumachen

Verleden cond.

ich würde blaugemacht haben
du würdest blaugemacht haben
er würde blaugemacht haben
wir würden blaugemacht haben
ihr würdet blaugemacht haben
sie würden blaugemacht haben

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord blaumachen


Tegenwoordige tijd

mach(e)⁵ (du) blau
machen wir blau
macht (ihr) blau
machen Sie blau

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor blaumachen


Infinitief I


blaumachen
blauzumachen

Infinitief II


blaugemacht haben
blaugemacht zu haben

Tegenwoordig deelwoord


blaumachend

Participle II


blaugemacht

  • Hast du gestern blaugemacht ? 
  • Ich werde einen Tag blaumachen . 
  • Ich habe noch nie eine Stunde blaugemacht . 

Voorbeelden

Voorbeeldzinnen voor blaumachen


  • Hast du gestern blaugemacht ? 
    Engels Did you play hooky yesterday?
  • Ich werde einen Tag blaumachen . 
    Engels I'm going to take a day off.
  • Ich habe noch nie eine Stunde blaugemacht . 
    Engels I have never skipped a class.
  • Der echte Wiener tut gerne blaumachen , schwarz arbeiten und rot wählen. 
    Engels The real Viennese likes to skip work, work illegally, and vote red.
  • Er ist so faul, dass er am liebsten jeden Montag blaumachen würde. 
    Engels He is so lazy that he would prefer to skip every Monday.

Voorbeelden 

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse blaumachen


Duits blaumachen
Engels play hooky, bunk off, skive, bang in, call in sick, chuck a sickie, go sick, play hookey
Russisch прогуливать, прогулять, прогул, пропускать
Spaans fumarse la clase, hacer campana regional, hacer fiesta, hacer novillos, hacer pellas, hacer pirola regional, ausbleiben, auslassen
Frans faire bleu, sécher, faire l'école buissonnière, faire le mur, ne pas aller au travail, ne pas se présenter, ne pas travailler
Turks çalışmamak, asmak, işten kaçmak, kaytarmak, işe gitmemek, işten kaytarmak, okuldan kaytarmak, okuldan kaçmak
Portugees fazer gazeta, gazear, pintar de azul, faltar, ausbleiben, faltar ao trabalho, fugir do trabalho, não comparecer
Italiaans fare forca, fare assente, non lavorare, assenza, assenza ingiustificata, non andare, non andare al lavoro
Roemeens chiuli, absent, lips, neprezent, nu lucra, nu se prezenta
Hongaars lógni, munkahelyi hiányzás, nem dolgozni, nem iskolába menni, pihenni, távollét
Pools bumelować, chodzić na wagary, przebumelować, leniuchować, nie iść do pracy, nie pracować, nieobecność, opuszczenie
Grieks κάνω κοπάνα, απουσία, απουσία χωρίς λόγο, αργία, αργοπορία, μη εργασία
Nederlands niet werken, afwezig zijn, spijbelen, niks doen, niksen, vrij nemen
Tsjechisch světit modré pondělí, nepracovat, flákat se, nechodit do práce, nechodit do školy, nepřijít bez důvodu, vyhýbat se povinnostem, vynechat
Zweeds fira, skolka från jobbet, stanna hemma, skolka, slarva
Deens pjække, slappe af, fravær, holde fri, skulke, undgå ansvar
Japans サボる, 仕事を休む, 怠ける, 無断欠席
Catalaans fer el vago, absentar-se, fer vacances, no anar a treballar, no complir, no treballar
Fins lintsata, loma, loma ilman syytä, lomailla, poissaolo, poissaolo ilman syytä, työskentelemättömyys
Noors skulke, slappe av, fravær, unngå ansvar, unngå arbeid
Baskisch betebeharretatik ihes egitea, eskolatik ihes egitea, lanera joan ez, lanik egin gabe
Servisch izbegavati obaveze, izostati, ne raditi, neprihvatanje obaveza
Macedonisch избегнување обврски, не работи, неодржување на работа, отсуствување
Sloveens izogibati se obveznostim, izostati, lenariti se, ne delati, neprihod
Slowaaks nepracovať, neprísť bez dôvodu, neprísť do práce, vyhýbať sa povinnostiam, vynechať, zabávať sa
Bosnisch izbjegavati obaveze, izostati, ne raditi, neprihvatanje obaveza
Kroatisch izbjegavati obaveze, izostati, ne raditi, ne raditi ništa
Oekraïens прогулювати, прогул, не працювати, пропускати
Bulgaars бездействам, бездействие, извинение, изоставям задълженията си, не работя, неходене на работа, пропускам работа
Wit-Russisch не з'яўляцца, не працаваць, невыкананне абавязкаў, пратаркаваць, пратэставаць
Hebreeuwsלא לעבוד، לא לעמוד בהתחייבויות، להיעדר، להיעדר ללא סיבה، להתחמק
Arabischغاب عن العمل، التغيب بدون سبب مقنع، التغيب عن العمل، عدم الالتزام، عدم العمل
Perzischعدم حضور، تعطیل، غیبت بدون دلیل، غیبت کردن، کار نکردن
Urduغیر حاضری، بھاگنا، غائب ہونا، کام نہ کرنا، کام پر نہ جانا

blaumachen in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



Inloggen

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van blaumachen

  • [Arbeit] nicht zur Arbeit (zur Schule) gehen, nicht arbeiten, Nichtstun, nicht erscheinen, Müßiggang treiben, (unentschuldigt) fehlen

blaumachen in openthesaurus.de

Betekenissen  Synoniemen 

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Duitse werkwoord blaumachen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord blaumachen


De vervoeging van het werkwoord blau·machen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord blau·machen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (macht blau - machte blau - hat blaugemacht) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary blaumachen en op blaumachen in de Duden.

blaumachen vervoeging

Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Conjunctief I Conjunctief II Imperatief
ich mach(e) blaumachte blaumache blaumachte blau-
du machst blaumachtest blaumachest blaumachtest blaumach(e) blau
er macht blaumachte blaumache blaumachte blau-
wir machen blaumachten blaumachen blaumachten blaumachen blau
ihr macht blaumachtet blaumachet blaumachtet blaumacht blau
sie machen blaumachten blaumachen blaumachten blaumachen blau

indicatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich mach(e) blau, du machst blau, er macht blau, wir machen blau, ihr macht blau, sie machen blau
  • Onvoltooid verleden tijd: ich machte blau, du machtest blau, er machte blau, wir machten blau, ihr machtet blau, sie machten blau
  • Perfectum: ich habe blaugemacht, du hast blaugemacht, er hat blaugemacht, wir haben blaugemacht, ihr habt blaugemacht, sie haben blaugemacht
  • Voltooid verleden tijd: ich hatte blaugemacht, du hattest blaugemacht, er hatte blaugemacht, wir hatten blaugemacht, ihr hattet blaugemacht, sie hatten blaugemacht
  • Toekomende tijd I: ich werde blaumachen, du wirst blaumachen, er wird blaumachen, wir werden blaumachen, ihr werdet blaumachen, sie werden blaumachen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde blaugemacht haben, du wirst blaugemacht haben, er wird blaugemacht haben, wir werden blaugemacht haben, ihr werdet blaugemacht haben, sie werden blaugemacht haben

Conjunctief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich mache blau, du machest blau, er mache blau, wir machen blau, ihr machet blau, sie machen blau
  • Onvoltooid verleden tijd: ich machte blau, du machtest blau, er machte blau, wir machten blau, ihr machtet blau, sie machten blau
  • Perfectum: ich habe blaugemacht, du habest blaugemacht, er habe blaugemacht, wir haben blaugemacht, ihr habet blaugemacht, sie haben blaugemacht
  • Voltooid verleden tijd: ich hätte blaugemacht, du hättest blaugemacht, er hätte blaugemacht, wir hätten blaugemacht, ihr hättet blaugemacht, sie hätten blaugemacht
  • Toekomende tijd I: ich werde blaumachen, du werdest blaumachen, er werde blaumachen, wir werden blaumachen, ihr werdet blaumachen, sie werden blaumachen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde blaugemacht haben, du werdest blaugemacht haben, er werde blaugemacht haben, wir werden blaugemacht haben, ihr werdet blaugemacht haben, sie werden blaugemacht haben

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

  • Onvoltooid verleden tijd: ich würde blaumachen, du würdest blaumachen, er würde blaumachen, wir würden blaumachen, ihr würdet blaumachen, sie würden blaumachen
  • Voltooid verleden tijd: ich würde blaugemacht haben, du würdest blaugemacht haben, er würde blaugemacht haben, wir würden blaugemacht haben, ihr würdet blaugemacht haben, sie würden blaugemacht haben

Imperatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: mach(e) (du) blau, machen wir blau, macht (ihr) blau, machen Sie blau

Infinitief/Deelwoord Actief

  • Infinitief I: blaumachen, blauzumachen
  • Infinitief II: blaugemacht haben, blaugemacht zu haben
  • Tegenwoordig deelwoord: blaumachend
  • Participle II: blaugemacht

Opmerkingen



Inloggen

* De zinnen van Tatoeba (tatoeba.org) zijn gratis beschikbaar onder de CC BY 2.0 FR (creativecommons.org/licenses/by/2.0/fr/) licentie. Sommige zijn aangepast. De auteurs van de zinnen zijn te vinden via: 7852438, 8255294, 7770721

* De zinnen uit Wiktionary (de.wiktionary.org) zijn vrij beschikbaar onder de licentie CC BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/deed.de). Sommige zijn aangepast. De auteurs van de zinnen zijn te vinden via de volgende links: 20016

* De definities zijn deels afkomstig van Wiktionary (de.wiktionary.org) en kunnen achteraf zijn gewijzigd. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0) licentie: 20016

* De synoniemen zijn deels afkomstig van OpenThesaurus (openthesaurus.de) en kunnen achteraf zijn aangepast. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 4.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0) licentie: blaumachen