Vervoeging van het Duitse werkwoord scheren (regelm) (hat) ⟨statief passief⟩ ⟨Bijzin⟩

De vervoeging van het werkwoord scheren is regelmatig. De basisvormen zijn ... geschert ist, ... geschert war en ... geschert gewesen ist. Daarnaast is er ook de onregelmatige vervoeging. Het hulpwerkwoord van scheren is "haben". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "sein". Het werkwoord scheren kan reflexief gebruikt worden. De verbuiging vindt plaats in het statief passief en wordt gebruikt als Bijzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord scheren beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor scheren. Je kunt niet alleen scheren vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau B2. Opmerkingen ☆

regelmatig

geschert sein

onregelmatig

geschoren sein

B2 · regelmatig · haben

geschert sein

... geschert ist · ... geschert war · ... geschert gewesen ist

Werbung ausblenden

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van scheren (regelm) (hat)

Tegenwoordige tijd

...	ich	geschert	bin
...	du	geschert	bist
...	er	geschert	ist
...	wir	geschert	sind
...	ihr	geschert	seid
...	sie	geschert	sind

Onvoltooid verleden tijd

...	ich	geschert	war
...	du	geschert	warst
...	er	geschert	war
...	wir	geschert	waren
...	ihr	geschert	wart
...	sie	geschert	waren

Imperatief

-
sei	(du)	geschert
-
seien	wir	geschert
seid	(ihr)	geschert
seien	Sie	geschert

Konjunktief I

...	ich	geschert	sei
...	du	geschert	seiest
...	er	geschert	sei
...	wir	geschert	seien
...	ihr	geschert	seiet
...	sie	geschert	seien

Konjunktief II

...	ich	geschert	wäre
...	du	geschert	wärest
...	er	geschert	wäre
...	wir	geschert	wären
...	ihr	geschert	wäret
...	sie	geschert	wären

Infinitief

geschert sein

geschert zu sein

Deelwoord

geschert seiend

geschert gewesen

indicatief

Het werkwoord scheren (regelm) (hat) vervoegd in de aantonende wijs statief passief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd

Tegenwoordige tijd

...	ich	geschert	bin
...	du	geschert	bist
...	er	geschert	ist
...	wir	geschert	sind
...	ihr	geschert	seid
...	sie	geschert	sind

Onvoltooid verleden tijd

...	ich	geschert	war
...	du	geschert	warst
...	er	geschert	war
...	wir	geschert	waren
...	ihr	geschert	wart
...	sie	geschert	waren

Perfectum

...	ich	geschert	gewesen	bin
...	du	geschert	gewesen	bist
...	er	geschert	gewesen	ist
...	wir	geschert	gewesen	sind
...	ihr	geschert	gewesen	seid
...	sie	geschert	gewesen	sind

Volt. verl. tijd

...	ich	geschert	gewesen	war
...	du	geschert	gewesen	warst
...	er	geschert	gewesen	war
...	wir	geschert	gewesen	waren
...	ihr	geschert	gewesen	wart
...	sie	geschert	gewesen	waren

Toekomende tijd I

...	ich	geschert	sein	werde
...	du	geschert	sein	wirst
...	er	geschert	sein	wird
...	wir	geschert	sein	werden
...	ihr	geschert	sein	werdet
...	sie	geschert	sein	werden

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

...	ich	geschert	gewesen	sein	werde
...	du	geschert	gewesen	sein	wirst
...	er	geschert	gewesen	sein	wird
...	wir	geschert	gewesen	sein	werden
...	ihr	geschert	gewesen	sein	werdet
...	sie	geschert	gewesen	sein	werden

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord scheren (regelm) (hat) in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.

Konjunktief I

...	ich	geschert	sei
...	du	geschert	seiest
...	er	geschert	sei
...	wir	geschert	seien
...	ihr	geschert	seiet
...	sie	geschert	seien

Konjunktief II

...	ich	geschert	wäre
...	du	geschert	wärest
...	er	geschert	wäre
...	wir	geschert	wären
...	ihr	geschert	wäret
...	sie	geschert	wären

Voltooid Konj.

...	ich	geschert	gewesen	sei
...	du	geschert	gewesen	seiest
...	er	geschert	gewesen	sei
...	wir	geschert	gewesen	seien
...	ihr	geschert	gewesen	seiet
...	sie	geschert	gewesen	seien

Konj. volt. verl. t.

...	ich	geschert	gewesen	wäre
...	du	geschert	gewesen	wärest
...	er	geschert	gewesen	wäre
...	wir	geschert	gewesen	wären
...	ihr	geschert	gewesen	wäret
...	sie	geschert	gewesen	wären

Toekomende aanvoegende wijs I

...	ich	geschert	sein	werde
...	du	geschert	sein	werdest
...	er	geschert	sein	werde
...	wir	geschert	sein	werden
...	ihr	geschert	sein	werdet
...	sie	geschert	sein	werden

Toek. volt. aanw.

...	ich	geschert	gewesen	sein	werde
...	du	geschert	gewesen	sein	werdest
...	er	geschert	gewesen	sein	werde
...	wir	geschert	gewesen	sein	werden
...	ihr	geschert	gewesen	sein	werdet
...	sie	geschert	gewesen	sein	werden

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.

Conjunctief II

...	ich	geschert	sein	würde
...	du	geschert	sein	würdest
...	er	geschert	sein	würde
...	wir	geschert	sein	würden
...	ihr	geschert	sein	würdet
...	sie	geschert	sein	würden

Verleden cond.

...	ich	geschert	gewesen	sein	würde
...	du	geschert	gewesen	sein	würdest
...	er	geschert	gewesen	sein	würde
...	wir	geschert	gewesen	sein	würden
...	ihr	geschert	gewesen	sein	würdet
...	sie	geschert	gewesen	sein	würden

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs statief passief tegenwoordige tijd voor het werkwoord scheren (regelm) (hat)

Tegenwoordige tijd

sei	(du)	geschert
seien	wir	geschert
seid	(ihr)	geschert
seien	Sie	geschert

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in statief passief voor scheren (regelm) (hat)

Infinitief I

geschert sein

geschert zu sein

Infinitief II

geschert gewesen sein

geschert gewesen zu sein

Tegenwoordig deelwoord

geschert seiend

Participle II

geschert gewesen

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse scheren (regelm) (hat)

scheren (regelm) (hat)

scheren (regelm) (hat) in dict.cc

Vertalingen

Doe mee

Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.

Inloggen

Alle helden

Definities

Betekenissen en synoniemen van scheren (regelm) (hat)

etw. mit einer Schere oder ähnlichem Gerät entfernen, etw. mit einer Schere oder ähnlichem Gerät von etw. befreien, kahlschneiden, rasieren, schneiden
Haare mit einer Schere oder ähnlichem Gerät sehr dicht an der Haut wegschneiden, stutzen
etw. durch das Scheren hervorbringen
[Werkzeuge] die Oberfläche von etw. ausgleichen, indem übermäßig hochstehende Fasern abgeschnitten werden
etw. (insbesondere Bäume, Büsche und Hecken) mithilfe des Schneidens kürzen und wie gewünscht formen

...

scheren (regelm) (hat) in openthesaurus.de

Betekenissen Synoniemen

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Eerst Duits

Eerste vertaling

Duits - Engels

Duits - Russisch

Duits - Spaans

Duits - Frans

Duits - Turks

Duits - Pools

Duits - Grieks

Duits - Nederlands

Duits - Tsjechisch

Duits - Zweeds

Duits - Deens

Duits - Japans

Duits - Fins

Duits - Noors

Duits - Urdu

Duits - Hindi

Duits - Thais

Duits - Azerbeidzjaans

Duits - Telugu

Duits - Lets

Duits - Tamil

Duits - Ests

Duits - Armeens

Duits - Koerdisch

Duitse werkwoord scheren vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord scheren (regelm) (hat)

De vervoeging van het werkwoord geschert sein wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord geschert sein is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (... geschert ist - ... geschert war - ... geschert gewesen ist) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary scheren en op scheren in de Duden.

scheren vervoeging

	Tegenwoordige tijd	Onvoltooid verleden tijd	Conjunctief I	Conjunctief II	Imperatief
ich	... geschert bin	... geschert war	... geschert sei	... geschert wäre	-
du	... geschert bist	... geschert warst	... geschert seiest	... geschert wärest	sei geschert
er	... geschert ist	... geschert war	... geschert sei	... geschert wäre	-
wir	... geschert sind	... geschert waren	... geschert seien	... geschert wären	seien geschert
ihr	... geschert seid	... geschert wart	... geschert seiet	... geschert wäret	seid geschert
sie	... geschert sind	... geschert waren	... geschert seien	... geschert wären	seien geschert

indicatief statief passief

Tegenwoordige tijd: ... ich geschert bin, ... du geschert bist, ... er geschert ist, ... wir geschert sind, ... ihr geschert seid, ... sie geschert sind
Onvoltooid verleden tijd: ... ich geschert war, ... du geschert warst, ... er geschert war, ... wir geschert waren, ... ihr geschert wart, ... sie geschert waren
Perfectum: ... ich geschert gewesen bin, ... du geschert gewesen bist, ... er geschert gewesen ist, ... wir geschert gewesen sind, ... ihr geschert gewesen seid, ... sie geschert gewesen sind
Voltooid verleden tijd: ... ich geschert gewesen war, ... du geschert gewesen warst, ... er geschert gewesen war, ... wir geschert gewesen waren, ... ihr geschert gewesen wart, ... sie geschert gewesen waren
Toekomende tijd I: ... ich geschert sein werde, ... du geschert sein wirst, ... er geschert sein wird, ... wir geschert sein werden, ... ihr geschert sein werdet, ... sie geschert sein werden
voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ... ich geschert gewesen sein werde, ... du geschert gewesen sein wirst, ... er geschert gewesen sein wird, ... wir geschert gewesen sein werden, ... ihr geschert gewesen sein werdet, ... sie geschert gewesen sein werden

Conjunctief statief passief

Tegenwoordige tijd: ... ich geschert sei, ... du geschert seiest, ... er geschert sei, ... wir geschert seien, ... ihr geschert seiet, ... sie geschert seien
Onvoltooid verleden tijd: ... ich geschert wäre, ... du geschert wärest, ... er geschert wäre, ... wir geschert wären, ... ihr geschert wäret, ... sie geschert wären
Perfectum: ... ich geschert gewesen sei, ... du geschert gewesen seiest, ... er geschert gewesen sei, ... wir geschert gewesen seien, ... ihr geschert gewesen seiet, ... sie geschert gewesen seien
Voltooid verleden tijd: ... ich geschert gewesen wäre, ... du geschert gewesen wärest, ... er geschert gewesen wäre, ... wir geschert gewesen wären, ... ihr geschert gewesen wäret, ... sie geschert gewesen wären
Toekomende tijd I: ... ich geschert sein werde, ... du geschert sein werdest, ... er geschert sein werde, ... wir geschert sein werden, ... ihr geschert sein werdet, ... sie geschert sein werden
voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ... ich geschert gewesen sein werde, ... du geschert gewesen sein werdest, ... er geschert gewesen sein werde, ... wir geschert gewesen sein werden, ... ihr geschert gewesen sein werdet, ... sie geschert gewesen sein werden

Voorwaardelijke wijs II (würde) statief passief

Onvoltooid verleden tijd: ... ich geschert sein würde, ... du geschert sein würdest, ... er geschert sein würde, ... wir geschert sein würden, ... ihr geschert sein würdet, ... sie geschert sein würden
Voltooid verleden tijd: ... ich geschert gewesen sein würde, ... du geschert gewesen sein würdest, ... er geschert gewesen sein würde, ... wir geschert gewesen sein würden, ... ihr geschert gewesen sein würdet, ... sie geschert gewesen sein würden

Imperatief statief passief

Tegenwoordige tijd: sei (du) geschert, seien wir geschert, seid (ihr) geschert, seien Sie geschert

Infinitief/Deelwoord statief passief

Infinitief I: geschert sein, geschert zu sein
Infinitief II: geschert gewesen sein, geschert gewesen zu sein
Tegenwoordig deelwoord: geschert seiend
Participle II: geschert gewesen