Vervoeging van het Duitse werkwoord wogen
De vervoeging van het werkwoord wogen (golven, deinen) is regelmatig. De basisvormen zijn wogt, wogte en hat gewogt. Het hulpwerkwoord van wogen is "haben". De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord wogen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor wogen. Je kunt niet alleen wogen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau C2. Opmerkingen ☆
De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van wogen
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
indicatief
Het werkwoord wogen vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd
Perfectum
ich | habe | gewogt |
du | hast | gewogt |
er | hat | gewogt |
wir | haben | gewogt |
ihr | habt | gewogt |
sie | haben | gewogt |
Volt. verl. tijd
ich | hatte | gewogt |
du | hattest | gewogt |
er | hatte | gewogt |
wir | hatten | gewogt |
ihr | hattet | gewogt |
sie | hatten | gewogt |
Toekomende tijd I
ich | werde | wogen |
du | wirst | wogen |
er | wird | wogen |
wir | werden | wogen |
ihr | werdet | wogen |
sie | werden | wogen |
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
ich | werde | gewogt | haben |
du | wirst | gewogt | haben |
er | wird | gewogt | haben |
wir | werden | gewogt | haben |
ihr | werdet | gewogt | haben |
sie | werden | gewogt | haben |
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Conjunctief
De vervoeging van het werkwoord wogen in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.
Voltooid Konj.
ich | habe | gewogt |
du | habest | gewogt |
er | habe | gewogt |
wir | haben | gewogt |
ihr | habet | gewogt |
sie | haben | gewogt |
Konj. volt. verl. t.
ich | hätte | gewogt |
du | hättest | gewogt |
er | hätte | gewogt |
wir | hätten | gewogt |
ihr | hättet | gewogt |
sie | hätten | gewogt |
Voorwaardelijke wijs II (würde)
Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.
Imperatief
De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord wogen
Infinitief/Deelwoord
De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor wogen
Voorbeelden
Voorbeeldzinnen voor wogen
-
Sie
wogen
siebzig Kilogramm.
They weighed seventy kilograms.
-
Das Meer
wogte
ans Ufer.
The sea was rolling to the shore.
-
Durch meinen Körper
wogt
Wärme.
Heat surges through my body.
-
Die Ähren
wogen
sanft im Wind.
The ears sway gently in the wind.
-
In den Außenbezirken
wogte
bereits der Häuserkampf.
In the suburbs, the house fighting was already raging.
-
Dort
wogt
im Sommer das Korn auf endlosen Feldern.
In summer, the grain waves on endless fields.
-
Im Kielwasser des Boots
wogte
der Fischschwanz langsam von einer Seite auf die andre.
In the wake of the boat, the fish tail swayed slowly from one side to the other.
Voorbeelden
Vertalingen
Vertalingen van het Duitse wogen
-
wogen
wave, billow, curl, heave, rage, surge, undulate, welter
колебаться, бушевать, вздыматься, волниться, волноваться, колыхаться
ondular, ondear, desencadenarse, agitar, moverse
ondoyer, faire rage, palpiter, rouler des vagues, s'agiter, onduler, se balancer
dalgalanmak, sallanmak
ondular, balançar, agitar
ondeggiare, tremolare, onde, oscillare
se undui
hullámzik, hullámzó
falować, toczyć się, wahać się, wzburzać
κυματίζω, ανεβοκατεβαίνω
golven, deinen, wiegelen
vlnit se, zvlnit se, vlnit, vlnění
svalla, våga, svaja
bølge, vugge
揺れる, 波を立てる, 波打つ
ondular, moure en ondes
aaltoilla, aallot, aallotella, heilua
bølge, svinge, vugge
olatu, olatu handiak sortu
talasati, valjati, valjati se
бранување, волнување, колебање
gibati se, valovati
hýbať sa, vlnieť, vlny
ljuljati se, talasati, valjati, valjati se
ljuljati se, valjanje, valjati, valjati se
хвилюватися, коливатися
вълни, вълнувам, вълнувам се, люлея се
калясаваць, хваляваць, хваляцца
לגלול، לגלוש، לנוע כמו גלים
تموج، ماج، تلاطم
موج زدن، نوسان کردن
لہر
wogen in dict.cc
Vertalingen
Doe mee
Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.
|
Inloggen |
Definities
Betekenissen en synoniemen van wogen- große Wellen machen, sich wellenförmig hin und her oder auf und nieder bewegen, wallen, schaukeln, (sich) wellen, wiegen
- große Wellen machen, sich wellenförmig hin und her oder auf und nieder bewegen, wallen, schaukeln, (sich) wellen, wiegen
- große Wellen machen, sich wellenförmig hin und her oder auf und nieder bewegen, wallen, schaukeln, (sich) wellen, wiegen
Betekenissen Synoniemen
Verbuigingsregels
Gedetailleerde regels voor vervoeging
Afleidingen
Afgeleide vormen van wogen
≡ adeln
≡ adden
≡ addieren
≡ achseln
≡ adoptieren
≡ ackern
≡ achteln
≡ adorieren
≡ abortieren
≡ adaptieren
≡ abdizieren
≡ durchwogen
≡ abonnieren
≡ aalen
≡ achten
≡ aasen
Woordenboeken
Alle vertaalwoordenboeken
Duitse werkwoord wogen vervoegen
Overzicht van alle tijden van het werkwoord wogen
De vervoeging van het werkwoord wogen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord wogen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (wogt - wogte - hat gewogt) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary wogen en op wogen in de Duden.
wogen vervoeging
Tegenwoordige tijd | Onvoltooid verleden tijd | Conjunctief I | Conjunctief II | Imperatief | |
---|---|---|---|---|---|
ich | wog(e) | wogte | woge | wogte | - |
du | wogst | wogtest | wogest | wogtest | wog(e) |
er | wogt | wogte | woge | wogte | - |
wir | wogen | wogten | wogen | wogten | wogen |
ihr | wogt | wogtet | woget | wogtet | wogt |
sie | wogen | wogten | wogen | wogten | wogen |
indicatief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich wog(e), du wogst, er wogt, wir wogen, ihr wogt, sie wogen
- Onvoltooid verleden tijd: ich wogte, du wogtest, er wogte, wir wogten, ihr wogtet, sie wogten
- Perfectum: ich habe gewogt, du hast gewogt, er hat gewogt, wir haben gewogt, ihr habt gewogt, sie haben gewogt
- Voltooid verleden tijd: ich hatte gewogt, du hattest gewogt, er hatte gewogt, wir hatten gewogt, ihr hattet gewogt, sie hatten gewogt
- Toekomende tijd I: ich werde wogen, du wirst wogen, er wird wogen, wir werden wogen, ihr werdet wogen, sie werden wogen
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gewogt haben, du wirst gewogt haben, er wird gewogt haben, wir werden gewogt haben, ihr werdet gewogt haben, sie werden gewogt haben
Conjunctief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich woge, du wogest, er woge, wir wogen, ihr woget, sie wogen
- Onvoltooid verleden tijd: ich wogte, du wogtest, er wogte, wir wogten, ihr wogtet, sie wogten
- Perfectum: ich habe gewogt, du habest gewogt, er habe gewogt, wir haben gewogt, ihr habet gewogt, sie haben gewogt
- Voltooid verleden tijd: ich hätte gewogt, du hättest gewogt, er hätte gewogt, wir hätten gewogt, ihr hättet gewogt, sie hätten gewogt
- Toekomende tijd I: ich werde wogen, du werdest wogen, er werde wogen, wir werden wogen, ihr werdet wogen, sie werden wogen
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gewogt haben, du werdest gewogt haben, er werde gewogt haben, wir werden gewogt haben, ihr werdet gewogt haben, sie werden gewogt haben
Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief
- Onvoltooid verleden tijd: ich würde wogen, du würdest wogen, er würde wogen, wir würden wogen, ihr würdet wogen, sie würden wogen
- Voltooid verleden tijd: ich würde gewogt haben, du würdest gewogt haben, er würde gewogt haben, wir würden gewogt haben, ihr würdet gewogt haben, sie würden gewogt haben
Imperatief Actief
- Tegenwoordige tijd: wog(e) (du), wogen wir, wogt (ihr), wogen Sie
Infinitief/Deelwoord Actief
- Infinitief I: wogen, zu wogen
- Infinitief II: gewogt haben, gewogt zu haben
- Tegenwoordig deelwoord: wogend
- Participle II: gewogt