Vervoeging van het Duitse werkwoord wachsen (regelm) (hat)
De vervoeging van het werkwoord wachsen (behandelen met was) is regelmatig. De basisvormen zijn wachst, wachste en hat gewachst. Daarnaast is er ook de onregelmatige vervoeging. Het hulpwerkwoord van wachsen is "haben". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "sein". De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord wachsen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor wachsen. Je kunt niet alleen wachsen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau A2. Opmerkingen ☆
De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van wachsen (regelm) (hat)
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
indicatief
Het werkwoord wachsen (regelm) (hat) vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd
Perfectum
ich | habe | gewachst |
du | hast | gewachst |
er | hat | gewachst |
wir | haben | gewachst |
ihr | habt | gewachst |
sie | haben | gewachst |
Volt. verl. tijd
ich | hatte | gewachst |
du | hattest | gewachst |
er | hatte | gewachst |
wir | hatten | gewachst |
ihr | hattet | gewachst |
sie | hatten | gewachst |
Toekomende tijd I
ich | werde | wachsen |
du | wirst | wachsen |
er | wird | wachsen |
wir | werden | wachsen |
ihr | werdet | wachsen |
sie | werden | wachsen |
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
ich | werde | gewachst | haben |
du | wirst | gewachst | haben |
er | wird | gewachst | haben |
wir | werden | gewachst | haben |
ihr | werdet | gewachst | haben |
sie | werden | gewachst | haben |
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Conjunctief
De vervoeging van het werkwoord wachsen (regelm) (hat) in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.
Voltooid Konj.
ich | habe | gewachst |
du | habest | gewachst |
er | habe | gewachst |
wir | haben | gewachst |
ihr | habet | gewachst |
sie | haben | gewachst |
Konj. volt. verl. t.
ich | hätte | gewachst |
du | hättest | gewachst |
er | hätte | gewachst |
wir | hätten | gewachst |
ihr | hättet | gewachst |
sie | hätten | gewachst |
Voorwaardelijke wijs II (würde)
Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.
Imperatief
De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord wachsen (regelm) (hat)
⁵ Alleen in informeel taalgebruik
Infinitief/Deelwoord
De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor wachsen (regelm) (hat)
Voorbeelden
Voorbeeldzinnen voor wachsen (regelm) (hat)
-
Ihr
wachst
noch.
You're still growing.
-
Meine Skier müssen dringend mal wieder
gewachst
werden, denn es macht ja keinen Spaß, wenn der Schnee immer anbackt.
My skis urgently need to be waxed again, because it's not fun when the snow always sticks.
Voorbeelden
Vertalingen
Vertalingen van het Duitse wachsen (regelm) (hat)
-
wachsen (regelm) (hat)
wax
расти, возрастать, возрасти, вырастать, вырасти, натирать, разрастаться, разрастись
encerar, depilar con cera, tratar con cera
cirer, encaustiquer, farter, enduire
büyümek, gelişmek
encerar, tratar com cera
trattare con cera, cerare, incerare, sciolinare
crește, se dezvolta
beviaszol, viasszal beken, viaszolni
woskować, rosnąć, wzrastać, wzrosnąć
κερί
behandelen met was
voskovat
valla, behandla med vax, vaxa
vokse, behandle med voks
ワックスをかける
tractar amb cera
vahata
behandle med voks
waxa
obraditi voskom
обработува со восок
obdelovati
voskovať
obrađivati voskom
rasti, voštiti, povećati
вощити, обробляти воском
восък
апрацоўваць воскам
לגדול، לטפח
تكاثر، تدليك بالشمع
موم زدن
بڑھنا، پگھلنا
wachsen (regelm) (hat) in dict.cc
Vertalingen
Doe mee
Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.
|
Inloggen |
Definities
Betekenissen en synoniemen van wachsen (regelm) (hat)- mit Wachs behandeln, wichsen, bohnern
- mit Wachs behandeln, wichsen, bohnern
- mit Wachs behandeln, wichsen, bohnern
- mit Wachs behandeln, wichsen, bohnern
- mit Wachs behandeln, wichsen, bohnern
Betekenissen Synoniemen
Verbuigingsregels
Gedetailleerde regels voor vervoeging
- Vorming van Tegenwoordige tijd van wachsen
- Vorming van Onvoltooid verleden tijd van wachsen
- Vorming van Imperatief van wachsen
- Vorming van Konjunktiv I van wachsen
- Vorming van Konjunktiv II van wachsen
- Vorming van Infinitief van wachsen
- Vorming van Deelwoord van wachsen
- Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?
Afleidingen
Afgeleide vormen van wachsen (regelm) (hat)
≡ achseln
≡ durchwachsen
≡ aalen
≡ einwachsen
≡ aufwachsen
≡ achteln
≡ addieren
≡ aasen
≡ auswachsen
≡ emporwachsen
≡ reinwachsen
≡ abonnieren
≡ heranwachsen
≡ adorieren
≡ nachwachsen
≡ entwachsen
Woordenboeken
Alle vertaalwoordenboeken
Duitse werkwoord wachsen vervoegen
Overzicht van alle tijden van het werkwoord wachsen (regelm) (hat)
De vervoeging van het werkwoord wachsen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord wachsen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (wachst - wachste - hat gewachst) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary wachsen en op wachsen in de Duden.
wachsen vervoeging
Tegenwoordige tijd | Onvoltooid verleden tijd | Conjunctief I | Conjunctief II | Imperatief | |
---|---|---|---|---|---|
ich | wachs(e) | wachste | wachse | wachste | - |
du | wachst | wachstest | wachsest | wachstest | wachs(e) |
er | wachst | wachste | wachse | wachste | - |
wir | wachsen | wachsten | wachsen | wachsten | wachsen |
ihr | wachst | wachstet | wachset | wachstet | wachst |
sie | wachsen | wachsten | wachsen | wachsten | wachsen |
indicatief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich wachs(e), du wachst, er wachst, wir wachsen, ihr wachst, sie wachsen
- Onvoltooid verleden tijd: ich wachste, du wachstest, er wachste, wir wachsten, ihr wachstet, sie wachsten
- Perfectum: ich habe gewachst, du hast gewachst, er hat gewachst, wir haben gewachst, ihr habt gewachst, sie haben gewachst
- Voltooid verleden tijd: ich hatte gewachst, du hattest gewachst, er hatte gewachst, wir hatten gewachst, ihr hattet gewachst, sie hatten gewachst
- Toekomende tijd I: ich werde wachsen, du wirst wachsen, er wird wachsen, wir werden wachsen, ihr werdet wachsen, sie werden wachsen
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gewachst haben, du wirst gewachst haben, er wird gewachst haben, wir werden gewachst haben, ihr werdet gewachst haben, sie werden gewachst haben
Conjunctief Actief
- Tegenwoordige tijd: ich wachse, du wachsest, er wachse, wir wachsen, ihr wachset, sie wachsen
- Onvoltooid verleden tijd: ich wachste, du wachstest, er wachste, wir wachsten, ihr wachstet, sie wachsten
- Perfectum: ich habe gewachst, du habest gewachst, er habe gewachst, wir haben gewachst, ihr habet gewachst, sie haben gewachst
- Voltooid verleden tijd: ich hätte gewachst, du hättest gewachst, er hätte gewachst, wir hätten gewachst, ihr hättet gewachst, sie hätten gewachst
- Toekomende tijd I: ich werde wachsen, du werdest wachsen, er werde wachsen, wir werden wachsen, ihr werdet wachsen, sie werden wachsen
- voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gewachst haben, du werdest gewachst haben, er werde gewachst haben, wir werden gewachst haben, ihr werdet gewachst haben, sie werden gewachst haben
Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief
- Onvoltooid verleden tijd: ich würde wachsen, du würdest wachsen, er würde wachsen, wir würden wachsen, ihr würdet wachsen, sie würden wachsen
- Voltooid verleden tijd: ich würde gewachst haben, du würdest gewachst haben, er würde gewachst haben, wir würden gewachst haben, ihr würdet gewachst haben, sie würden gewachst haben
Imperatief Actief
- Tegenwoordige tijd: wachs(e) (du), wachsen wir, wachst (ihr), wachsen Sie
Infinitief/Deelwoord Actief
- Infinitief I: wachsen, zu wachsen
- Infinitief II: gewachst haben, gewachst zu haben
- Tegenwoordig deelwoord: wachsend
- Participle II: gewachst