Vervoeging van het Duitse werkwoord sprießen

De vervoeging van het werkwoord sprießen (groeien, ontkiemen) is onregelmatig. De basisvormen zijn sprießt, spross en ist gesprossen. De ablaut vindt plaats met de stamklinkers ie - o - o. Daarnaast is er ook de regelmatige vervoeging. Het hulpwerkwoord van sprießen is "sein". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "haben". De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord sprießen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor sprießen. Je kunt niet alleen sprießen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau C2. Opmerkingen

haben, regelmatig
sprießen
sein, onregelmatig
sprießen

C2 · onregelmatig · sein

sprießen

sprießt · spross · ist gesprossen

 s-Samentrekking en e-Uitbreiding   Verandering van de stamklinker  ie - o - o   Verdubbeling van medeklinkers  ss - ss - ss 

Engels sprout, mushroom, spring, awaken, brace, buck up, burgeon, flush, strut, begin to grow, emerge, germinate, grow, shoot

[Pflanzen] zu wachsen beginnen, keimen; austreiben; austreiben, aufkeimen, aufwachsen, Triebe bilden

(acc.)

» Durch den Regen sprossen einige gräuliche Pilze auf dem Baumstamm. Engels Through the rain, some grayish mushrooms sprouted on the tree trunk.

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van sprießen

Tegenwoordige tijd

ich sprieß(e)⁵
du sprießt
er sprießt
wir sprießen
ihr sprießt
sie sprießen

Onvoltooid verleden tijd

ich spross
du spross(es)t
er spross
wir sprossen
ihr spross(e)t
sie sprossen

Imperatief

-
sprieß(e)⁵ (du)
-
sprießen wir
sprießt (ihr)
sprießen Sie

Konjunktief I

ich sprieße
du sprießest
er sprieße
wir sprießen
ihr sprießet
sie sprießen

Konjunktief II

ich sprösse
du sprössest
er sprösse
wir sprössen
ihr sprösset
sie sprössen

Infinitief

sprießen
zu sprießen

Deelwoord

sprießend
gesprossen

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


indicatief

Het werkwoord sprießen vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

ich sprieß(e)⁵
du sprießt
er sprießt
wir sprießen
ihr sprießt
sie sprießen

Onvoltooid verleden tijd

ich spross
du spross(es)t
er spross
wir sprossen
ihr spross(e)t
sie sprossen

Perfectum

ich bin gesprossen
du bist gesprossen
er ist gesprossen
wir sind gesprossen
ihr seid gesprossen
sie sind gesprossen

Volt. verl. tijd

ich war gesprossen
du warst gesprossen
er war gesprossen
wir waren gesprossen
ihr wart gesprossen
sie waren gesprossen

Toekomende tijd I

ich werde sprießen
du wirst sprießen
er wird sprießen
wir werden sprießen
ihr werdet sprießen
sie werden sprießen

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ich werde gesprossen sein
du wirst gesprossen sein
er wird gesprossen sein
wir werden gesprossen sein
ihr werdet gesprossen sein
sie werden gesprossen sein

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


  • Durch den Regen sprossen einige gräuliche Pilze auf dem Baumstamm. 

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord sprießen in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

ich sprieße
du sprießest
er sprieße
wir sprießen
ihr sprießet
sie sprießen

Konjunktief II

ich sprösse
du sprössest
er sprösse
wir sprössen
ihr sprösset
sie sprössen

Voltooid Konj.

ich sei gesprossen
du seiest gesprossen
er sei gesprossen
wir seien gesprossen
ihr seiet gesprossen
sie seien gesprossen

Konj. volt. verl. t.

ich wäre gesprossen
du wärest gesprossen
er wäre gesprossen
wir wären gesprossen
ihr wäret gesprossen
sie wären gesprossen

Toekomende aanvoegende wijs I

ich werde sprießen
du werdest sprießen
er werde sprießen
wir werden sprießen
ihr werdet sprießen
sie werden sprießen

Toek. volt. aanw.

ich werde gesprossen sein
du werdest gesprossen sein
er werde gesprossen sein
wir werden gesprossen sein
ihr werdet gesprossen sein
sie werden gesprossen sein

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

ich würde sprießen
du würdest sprießen
er würde sprießen
wir würden sprießen
ihr würdet sprießen
sie würden sprießen

Verleden cond.

ich würde gesprossen sein
du würdest gesprossen sein
er würde gesprossen sein
wir würden gesprossen sein
ihr würdet gesprossen sein
sie würden gesprossen sein

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord sprießen


Tegenwoordige tijd

sprieß(e)⁵ (du)
sprießen wir
sprießt (ihr)
sprießen Sie

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor sprießen


Infinitief I


sprießen
zu sprießen

Infinitief II


gesprossen sein
gesprossen zu sein

Tegenwoordig deelwoord


sprießend

Participle II


gesprossen

Voorbeelden

Voorbeeldzinnen voor sprießen


  • Durch den Regen sprossen einige gräuliche Pilze auf dem Baumstamm. 
    Engels Through the rain, some grayish mushrooms sprouted on the tree trunk.

Voorbeelden 

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse sprießen


Duits sprießen
Engels sprout, mushroom, spring, awaken, brace, buck up, burgeon, flush
Russisch прорастать, всходить, расти, прорасти, пускать ростки, пустить ростки, распускаться, распуститься
Spaans germinar, brotar, botonear, campear, nacer, pulular
Frans pousser, germer, jaillir, monter, poindre
Turks filizlenmek, türemek, tomurcuklanmak
Portugees germinar, brotar
Italiaans spuntare, germogliare, buttare, germinare, rampollare
Roemeens răsări, încolți, înflori
Hongaars csírázni, kibújik, kibújni, kihajtani, kinő, növekedni
Pools wschodzić, kiełkować, wzejść, wyrastać, powstawać
Grieks φυτρώνω, αναβλαστάνω, αναδύομαι, αναπτύσσομαι, βλαστάνω, ξεπετάω, ξεφυτρώνω
Nederlands groeien, ontkiemen
Tsjechisch klíčit, rašit, vyklíčit, vyrašit, vyrůst, vyrůstat
Zweeds spira, växa, gro, skott
Deens vokse, spire
Japans 芽生える, 成長する, 生える, 発芽する, 芽吹く
Catalaans brotar, germinar, créixer, néixer, brostar
Fins itää, versoa
Noors gro, spire, vokse
Baskisch agertu, hazi, irten, sorrera, sortu
Servisch niknuti, proklijati, proliti
Macedonisch излегување, изникнува, изникнување, клија, пораснува, појавува
Sloveens pognati, rasti, kaliti
Slowaaks vyrásť, klíčiť, objaviť sa, vyklíčiť, vyrastať
Bosnisch niknuti, proklijati, prolijevati se
Kroatisch niknuti, proklijati, prolijevati se, proliti
Oekraïens проростати, вибивати, виникати, появлятися, пустити, підростати
Bulgaars изниквам, появявам се, пониквам
Wit-Russisch расці, вырасці, к germinate, прарасці, узнікаць
Hebreeuwsלְהִתְפַּשֵּׁט، לְצַמֵּחַ، לנבוט، לפרוח، לפרוץ، לצמוח
Arabischينمو، تنبت، تنمو، نمى، يبرعم، يظهر، ينع
Perzischجوانه زدن، رشد کردن، روییدن
Urduپھوٹنا، نئی زندگی پانا، نئی شروعات، نکلنا

sprießen in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



Inloggen

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van sprießen

  • [Pflanzen] zu wachsen beginnen, keimen, austreiben, austreiben, aufkeimen, aufwachsen, Triebe bilden
  • [Pflanzen] zu wachsen beginnen, keimen, austreiben, austreiben, aufkeimen, aufwachsen, Triebe bilden
  • [Pflanzen] zu wachsen beginnen, keimen, austreiben, austreiben, aufkeimen, aufwachsen, Triebe bilden

sprießen in openthesaurus.de

Betekenissen  Synoniemen 

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Duitse werkwoord sprießen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord sprießen


De vervoeging van het werkwoord sprießen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord sprießen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (sprießt - spross - ist gesprossen) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary sprießen en op sprießen in de Duden.

sprießen vervoeging

Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Conjunctief I Conjunctief II Imperatief
ich sprieß(e)sprosssprießesprösse-
du sprießtspross(es)tsprießestsprössestsprieß(e)
er sprießtsprosssprießesprösse-
wir sprießensprossensprießensprössensprießen
ihr sprießtspross(e)tsprießetsprössetsprießt
sie sprießensprossensprießensprössensprießen

indicatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich sprieß(e), du sprießt, er sprießt, wir sprießen, ihr sprießt, sie sprießen
  • Onvoltooid verleden tijd: ich spross, du spross(es)t, er spross, wir sprossen, ihr spross(e)t, sie sprossen
  • Perfectum: ich bin gesprossen, du bist gesprossen, er ist gesprossen, wir sind gesprossen, ihr seid gesprossen, sie sind gesprossen
  • Voltooid verleden tijd: ich war gesprossen, du warst gesprossen, er war gesprossen, wir waren gesprossen, ihr wart gesprossen, sie waren gesprossen
  • Toekomende tijd I: ich werde sprießen, du wirst sprießen, er wird sprießen, wir werden sprießen, ihr werdet sprießen, sie werden sprießen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gesprossen sein, du wirst gesprossen sein, er wird gesprossen sein, wir werden gesprossen sein, ihr werdet gesprossen sein, sie werden gesprossen sein

Conjunctief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich sprieße, du sprießest, er sprieße, wir sprießen, ihr sprießet, sie sprießen
  • Onvoltooid verleden tijd: ich sprösse, du sprössest, er sprösse, wir sprössen, ihr sprösset, sie sprössen
  • Perfectum: ich sei gesprossen, du seiest gesprossen, er sei gesprossen, wir seien gesprossen, ihr seiet gesprossen, sie seien gesprossen
  • Voltooid verleden tijd: ich wäre gesprossen, du wärest gesprossen, er wäre gesprossen, wir wären gesprossen, ihr wäret gesprossen, sie wären gesprossen
  • Toekomende tijd I: ich werde sprießen, du werdest sprießen, er werde sprießen, wir werden sprießen, ihr werdet sprießen, sie werden sprießen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde gesprossen sein, du werdest gesprossen sein, er werde gesprossen sein, wir werden gesprossen sein, ihr werdet gesprossen sein, sie werden gesprossen sein

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

  • Onvoltooid verleden tijd: ich würde sprießen, du würdest sprießen, er würde sprießen, wir würden sprießen, ihr würdet sprießen, sie würden sprießen
  • Voltooid verleden tijd: ich würde gesprossen sein, du würdest gesprossen sein, er würde gesprossen sein, wir würden gesprossen sein, ihr würdet gesprossen sein, sie würden gesprossen sein

Imperatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: sprieß(e) (du), sprießen wir, sprießt (ihr), sprießen Sie

Infinitief/Deelwoord Actief

  • Infinitief I: sprießen, zu sprießen
  • Infinitief II: gesprossen sein, gesprossen zu sein
  • Tegenwoordig deelwoord: sprießend
  • Participle II: gesprossen

Opmerkingen



Inloggen

* De zinnen van Tatoeba (tatoeba.org) zijn gratis beschikbaar onder de CC BY 2.0 FR (creativecommons.org/licenses/by/2.0/fr/) licentie. Sommige zijn aangepast. De auteurs van de zinnen zijn te vinden via: 9976458

* De definities zijn deels afkomstig van Wiktionary (de.wiktionary.org) en kunnen achteraf zijn gewijzigd. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0) licentie: 297134, 297134, 297134

* De synoniemen zijn deels afkomstig van OpenThesaurus (openthesaurus.de) en kunnen achteraf zijn aangepast. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 4.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0) licentie: sprießen