Vervoeging van het Duitse werkwoord prasseln (hat)

De vervoeging van het werkwoord prasseln (knisperen, knakken) is regelmatig. De basisvormen zijn prasselt, prasselte en hat geprasselt. Het hulpwerkwoord van prasseln is "haben". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "sein". De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord prasseln beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor prasseln. Je kunt niet alleen prasseln vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau C2. Opmerkingen

haben
prasseln
sein
prasseln

C2 · regelmatig · haben

prasseln

prasselt · prasselte · hat geprasselt

 Geen informele e-wegval mogelijk 

Engels crackle, patter, rattle

über längere Zeit kurz aufeinanderfolgend knackende Geräusche von sich geben; beim längere Zeit aufeinanderfolgenden Aufprallen von mehreren Einzelteilen hintereinander knackende Geräusche von sich geben

(auf+A, gegen+A)

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van prasseln (hat)

Tegenwoordige tijd

ich prass(e)l(e)⁵
du prasselst
er prasselt
wir prasseln
ihr prasselt
sie prasseln

Onvoltooid verleden tijd

ich prasselte
du prasseltest
er prasselte
wir prasselten
ihr prasseltet
sie prasselten

Imperatief

-
prass(e)l(e)⁵ (du)
-
prasseln wir
prasselt (ihr)
prasseln Sie

Konjunktief I

ich prass(e)le
du prasselst
er prass(e)le
wir prasseln
ihr prasselt
sie prasseln

Konjunktief II

ich prasselte
du prasseltest
er prasselte
wir prasselten
ihr prasseltet
sie prasselten

Infinitief

prasseln
zu prasseln

Deelwoord

prasselnd
geprasselt

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


indicatief

Het werkwoord prasseln (hat) vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

ich prass(e)l(e)⁵
du prasselst
er prasselt
wir prasseln
ihr prasselt
sie prasseln

Onvoltooid verleden tijd

ich prasselte
du prasseltest
er prasselte
wir prasselten
ihr prasseltet
sie prasselten

Perfectum

ich habe geprasselt
du hast geprasselt
er hat geprasselt
wir haben geprasselt
ihr habt geprasselt
sie haben geprasselt

Volt. verl. tijd

ich hatte geprasselt
du hattest geprasselt
er hatte geprasselt
wir hatten geprasselt
ihr hattet geprasselt
sie hatten geprasselt

Toekomende tijd I

ich werde prasseln
du wirst prasseln
er wird prasseln
wir werden prasseln
ihr werdet prasseln
sie werden prasseln

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ich werde geprasselt haben
du wirst geprasselt haben
er wird geprasselt haben
wir werden geprasselt haben
ihr werdet geprasselt haben
sie werden geprasselt haben

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord prasseln (hat) in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

ich prass(e)le
du prasselst
er prass(e)le
wir prasseln
ihr prasselt
sie prasseln

Konjunktief II

ich prasselte
du prasseltest
er prasselte
wir prasselten
ihr prasseltet
sie prasselten

Voltooid Konj.

ich habe geprasselt
du habest geprasselt
er habe geprasselt
wir haben geprasselt
ihr habet geprasselt
sie haben geprasselt

Konj. volt. verl. t.

ich hätte geprasselt
du hättest geprasselt
er hätte geprasselt
wir hätten geprasselt
ihr hättet geprasselt
sie hätten geprasselt

Toekomende aanvoegende wijs I

ich werde prasseln
du werdest prasseln
er werde prasseln
wir werden prasseln
ihr werdet prasseln
sie werden prasseln

Toek. volt. aanw.

ich werde geprasselt haben
du werdest geprasselt haben
er werde geprasselt haben
wir werden geprasselt haben
ihr werdet geprasselt haben
sie werden geprasselt haben

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

ich würde prasseln
du würdest prasseln
er würde prasseln
wir würden prasseln
ihr würdet prasseln
sie würden prasseln

Verleden cond.

ich würde geprasselt haben
du würdest geprasselt haben
er würde geprasselt haben
wir würden geprasselt haben
ihr würdet geprasselt haben
sie würden geprasselt haben

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord prasseln (hat)


Tegenwoordige tijd

prass(e)l(e)⁵ (du)
prasseln wir
prasselt (ihr)
prasseln Sie

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor prasseln (hat)


Infinitief I


prasseln
zu prasseln

Infinitief II


geprasselt haben
geprasselt zu haben

Tegenwoordig deelwoord


prasselnd

Participle II


geprasselt

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse prasseln (hat)


Duits prasseln (hat)
Engels crackle, patter, rattle
Russisch барабанить, постучать, потрескивать, стучать, треск, трескаться, треснуть, трещать
Spaans crujir, estallar, batir, chisporrotear, crepitar
Frans crépiter, crépitement, crépiter, crépitement, décrépiter, fracas
Turks gürültü, patırtı
Portugees crepitar, estalar, bater, cair, pingar
Italiaans frusciare, scoppiettare, battere, crepitare, crosciare, scrosciare, sfriggere, sfrigolare
Roemeens bâzâit, ciocnire, ciocănit, zgomot
Hongaars kopogás, kopog, zuhog, zörej, zörgések
Pools trzaskanie, dudnić, pukanie, sypać posię, sypać się, trzaskać, trzeszczeć
Grieks κρακ, κροτάλισμα, κρότος, σπασίματα
Nederlands knisperen, knakken, pruttelen
Tsjechisch praskat, šumět
Zweeds prassla, knaka, smattra, spraka
Deens knitre, knaske, knitrelyde
Japans パチパチ音を立てる, パラパラ音
Catalaans repicar, picotejar, xocar
Fins naputtaa, rapina, rapsuttaa, rätinä
Noors knaske, knitre
Baskisch hizkuntza, txikitu, txikiz-txikiz
Servisch pucanje, pucati, škripanje, škripati
Macedonisch пукање, чуккање, чукот
Sloveens pokanje, pokati, prasketi, trkanje
Slowaaks praskanie, šumenie
Bosnisch pucanje, pucati, škripanje, škripati
Kroatisch pucati, škripati
Oekraïens постукування, постукувати, тріск, тріщати
Bulgaars праскане, праскане на дъжд, праскане на части
Wit-Russisch гучанне, падзенне, пстрыкаць, шуміць
Indonesisch berderak, berderak-derak, menggemericik
Vietnamees lách tách, lộp bộp
Oezbeeks qarsillamoq, shaldiramoq
Hindi खड़खड़ाना, चटचटाना, टपटपाना
Chinees 噼啪作响, 噼里啪啦
Thais ดังเปาะแปะ, แตกเปรี๊ยะ
Koreaans 타닥거리다, 탁탁거리다, 후두둑거리다
Azerbeidzjaans şaqqıldamaq
Georgisch კრაკუნება, ქრაჭუნება
Bengaals ঝমঝম করা, টকটক করা, টাপুর টুপুর করা
Albanees kërcit
Marathi घडघड करणे, चुरचुरणे, टपटपणे
Nepalees चटचट गर्नु, टपटप पर्नु, थकथक गर्नु
Telugu చిటపటలాడడం, టపటపించడం
Lets klauvēt, pakšķēt, sprēgāt
Tamil சடசடத்தல்
Ests kliristama, pladinema, praksuma
Armeens ճարճատալ
Koerdisch şeqildan
Hebreeuwsקְרִיקָה، קול חבטה
Arabischطرطشة، فرقعة
Perzischتق تق زدن، صداهای کوتاه و متوالی
Urduکھڑکنا، چٹخنا، چٹکنا

prasseln (hat) in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



Inloggen

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van prasseln (hat)

  • über längere Zeit kurz aufeinanderfolgend knackende Geräusche von sich geben
  • beim längere Zeit aufeinanderfolgenden Aufprallen von mehreren Einzelteilen hintereinander knackende Geräusche von sich geben
  • knistern, patschen, rappeln, bullern (Feuer), platschen, rasseln

prasseln (hat) in openthesaurus.de

Betekenissen  Synoniemen 

Voorzetsels

Voorzetsels voor prasseln (hat)


  • jemand/etwas prasselt auf etwas
  • jemand/etwas prasselt auf/gegen etwas

Toepassingen  Voorzetsels 

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Duitse werkwoord prasseln vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord prasseln (hat)


De vervoeging van het werkwoord prasseln wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord prasseln is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (prasselt - prasselte - hat geprasselt) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary prasseln en op prasseln in de Duden.

prasseln vervoeging

Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Conjunctief I Conjunctief II Imperatief
ich prass(e)l(e)prasselteprass(e)leprasselte-
du prasselstprasseltestprasselstprasseltestprass(e)l(e)
er prasseltprasselteprass(e)leprasselte-
wir prasselnprasseltenprasselnprasseltenprasseln
ihr prasseltprasseltetprasseltprasseltetprasselt
sie prasselnprasseltenprasselnprasseltenprasseln

indicatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich prass(e)l(e), du prasselst, er prasselt, wir prasseln, ihr prasselt, sie prasseln
  • Onvoltooid verleden tijd: ich prasselte, du prasseltest, er prasselte, wir prasselten, ihr prasseltet, sie prasselten
  • Perfectum: ich habe geprasselt, du hast geprasselt, er hat geprasselt, wir haben geprasselt, ihr habt geprasselt, sie haben geprasselt
  • Voltooid verleden tijd: ich hatte geprasselt, du hattest geprasselt, er hatte geprasselt, wir hatten geprasselt, ihr hattet geprasselt, sie hatten geprasselt
  • Toekomende tijd I: ich werde prasseln, du wirst prasseln, er wird prasseln, wir werden prasseln, ihr werdet prasseln, sie werden prasseln
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde geprasselt haben, du wirst geprasselt haben, er wird geprasselt haben, wir werden geprasselt haben, ihr werdet geprasselt haben, sie werden geprasselt haben

Conjunctief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich prass(e)le, du prasselst, er prass(e)le, wir prasseln, ihr prasselt, sie prasseln
  • Onvoltooid verleden tijd: ich prasselte, du prasseltest, er prasselte, wir prasselten, ihr prasseltet, sie prasselten
  • Perfectum: ich habe geprasselt, du habest geprasselt, er habe geprasselt, wir haben geprasselt, ihr habet geprasselt, sie haben geprasselt
  • Voltooid verleden tijd: ich hätte geprasselt, du hättest geprasselt, er hätte geprasselt, wir hätten geprasselt, ihr hättet geprasselt, sie hätten geprasselt
  • Toekomende tijd I: ich werde prasseln, du werdest prasseln, er werde prasseln, wir werden prasseln, ihr werdet prasseln, sie werden prasseln
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde geprasselt haben, du werdest geprasselt haben, er werde geprasselt haben, wir werden geprasselt haben, ihr werdet geprasselt haben, sie werden geprasselt haben

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

  • Onvoltooid verleden tijd: ich würde prasseln, du würdest prasseln, er würde prasseln, wir würden prasseln, ihr würdet prasseln, sie würden prasseln
  • Voltooid verleden tijd: ich würde geprasselt haben, du würdest geprasselt haben, er würde geprasselt haben, wir würden geprasselt haben, ihr würdet geprasselt haben, sie würden geprasselt haben

Imperatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: prass(e)l(e) (du), prasseln wir, prasselt (ihr), prasseln Sie

Infinitief/Deelwoord Actief

  • Infinitief I: prasseln, zu prasseln
  • Infinitief II: geprasselt haben, geprasselt zu haben
  • Tegenwoordig deelwoord: prasselnd
  • Participle II: geprasselt

Opmerkingen



Inloggen

* De definities zijn deels afkomstig van Wiktionary (de.wiktionary.org) en kunnen achteraf zijn gewijzigd. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0) licentie: 494934, 494934

* De synoniemen zijn deels afkomstig van OpenThesaurus (openthesaurus.de) en kunnen achteraf zijn aangepast. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 4.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0) licentie: prasseln