Vervoeging van het Duitse werkwoord peitschen (hat) ⟨Bijzin⟩

De vervoeging van het werkwoord peitschen (aandrijven, geselen) is regelmatig. De basisvormen zijn ... peitscht, ... peitschte en ... gepeitscht hat. Het hulpwerkwoord van peitschen is "haben". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "sein". De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Bijzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord peitschen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor peitschen. Je kunt niet alleen peitschen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Opmerkingen

haben
peitschen
sein
peitschen

regelmatig · haben

peitschen

... peitscht · ... peitschte · ... gepeitscht hat

 s-Samentrekking en e-Uitbreiding 

Engels whip, lash, flog, scourge

ein Tier oder jemanden mit der Peitsche schlagen; heftig schlagen

(acc.)

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van peitschen (hat)

Tegenwoordige tijd

... ich peitsch(e)⁵
... du peitsch(s)⁵t
... er peitscht
... wir peitschen
... ihr peitscht
... sie peitschen

Onvoltooid verleden tijd

... ich peitschte
... du peitschtest
... er peitschte
... wir peitschten
... ihr peitschtet
... sie peitschten

Imperatief

-
peitsch(e)⁵ (du)
-
peitschen wir
peitscht (ihr)
peitschen Sie

Konjunktief I

... ich peitsche
... du peitschest
... er peitsche
... wir peitschen
... ihr peitschet
... sie peitschen

Konjunktief II

... ich peitschte
... du peitschtest
... er peitschte
... wir peitschten
... ihr peitschtet
... sie peitschten

Infinitief

peitschen
zu peitschen

Deelwoord

peitschend
gepeitscht

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


indicatief

Het werkwoord peitschen (hat) vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

... ich peitsch(e)⁵
... du peitsch(s)⁵t
... er peitscht
... wir peitschen
... ihr peitscht
... sie peitschen

Onvoltooid verleden tijd

... ich peitschte
... du peitschtest
... er peitschte
... wir peitschten
... ihr peitschtet
... sie peitschten

Perfectum

... ich gepeitscht habe
... du gepeitscht hast
... er gepeitscht hat
... wir gepeitscht haben
... ihr gepeitscht habt
... sie gepeitscht haben

Volt. verl. tijd

... ich gepeitscht hatte
... du gepeitscht hattest
... er gepeitscht hatte
... wir gepeitscht hatten
... ihr gepeitscht hattet
... sie gepeitscht hatten

Toekomende tijd I

... ich peitschen werde
... du peitschen wirst
... er peitschen wird
... wir peitschen werden
... ihr peitschen werdet
... sie peitschen werden

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

... ich gepeitscht haben werde
... du gepeitscht haben wirst
... er gepeitscht haben wird
... wir gepeitscht haben werden
... ihr gepeitscht haben werdet
... sie gepeitscht haben werden

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord peitschen (hat) in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

... ich peitsche
... du peitschest
... er peitsche
... wir peitschen
... ihr peitschet
... sie peitschen

Konjunktief II

... ich peitschte
... du peitschtest
... er peitschte
... wir peitschten
... ihr peitschtet
... sie peitschten

Voltooid Konj.

... ich gepeitscht habe
... du gepeitscht habest
... er gepeitscht habe
... wir gepeitscht haben
... ihr gepeitscht habet
... sie gepeitscht haben

Konj. volt. verl. t.

... ich gepeitscht hätte
... du gepeitscht hättest
... er gepeitscht hätte
... wir gepeitscht hätten
... ihr gepeitscht hättet
... sie gepeitscht hätten

Toekomende aanvoegende wijs I

... ich peitschen werde
... du peitschen werdest
... er peitschen werde
... wir peitschen werden
... ihr peitschen werdet
... sie peitschen werden

Toek. volt. aanw.

... ich gepeitscht haben werde
... du gepeitscht haben werdest
... er gepeitscht haben werde
... wir gepeitscht haben werden
... ihr gepeitscht haben werdet
... sie gepeitscht haben werden

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

... ich peitschen würde
... du peitschen würdest
... er peitschen würde
... wir peitschen würden
... ihr peitschen würdet
... sie peitschen würden

Verleden cond.

... ich gepeitscht haben würde
... du gepeitscht haben würdest
... er gepeitscht haben würde
... wir gepeitscht haben würden
... ihr gepeitscht haben würdet
... sie gepeitscht haben würden

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord peitschen (hat)


Tegenwoordige tijd

peitsch(e)⁵ (du)
peitschen wir
peitscht (ihr)
peitschen Sie

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor peitschen (hat)


Infinitief I


peitschen
zu peitschen

Infinitief II


gepeitscht haben
gepeitscht zu haben

Tegenwoordig deelwoord


peitschend

Participle II


gepeitscht

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse peitschen (hat)


Duits peitschen (hat)
Engels whip, lash, flog, scourge
Russisch хлестать, хлестнуть, пороть, стегать, стегнуть
Spaans azotar, fustigar, flagelar, hostigar
Frans fouetter, flageller
Turks kırbaçlamak, kamçılamak
Portugees açoitar, chicote, chicotear, fustigar, zurzir
Italiaans frustare, sferzare, frustrare, prendere a frustate, scuotere
Roemeens bate, lovi
Hongaars ostorral ütni
Pools biczować, smagać, ubiczować, batożyć, chlasnąć, chlastać, chłosnąć, chłostać
Grieks μαστιγώνω, χτυπώ
Nederlands aandrijven, geselen, opzwepen, slaan, striemen
Tsjechisch bičovat, šlehat
Zweeds piska
Deens pisk
Japans ムチで打つ, 鞭打ち
Catalaans xafar
Fins lyödä, piiskata
Noors pisk
Baskisch maldaketa
Servisch udarcem, šibati
Macedonisch премотување, шамар
Sloveens bičati
Slowaaks bičovať, šibať
Bosnisch bičevanje, udaranje
Kroatisch bičevanje, udaranje
Oekraïens бити, плутати
Bulgaars бичувам, удрям с бич
Wit-Russisch біць
Indonesisch mencambuk
Vietnamees đánh roi
Oezbeeks kamchi bilan urmoq
Hindi पीटना
Chinees 鞭打
Thais เฆี่ยน
Koreaans 채찍질하다
Azerbeidzjaans kamçı ilə vurmaq
Georgisch დაშოლტვა, შოლტით ცემა
Bengaals চাবুক মারা
Albanees fshikuloj
Marathi चाबुक मारणे
Nepalees चाबुकले पिटाउनु
Telugu కొరడాతో కొట్టు
Lets pātagot, pērt
Tamil சவுக்கால் அடிக்க, சவுக்கு அடிக்க
Ests piitsutada
Armeens ծեծել
Koerdisch qamçî kirin
Hebreeuwsלהכות
Arabischجلد
Perzischشلاق زدن
Urduپیٹنا، کوڑے مارنا

peitschen (hat) in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



Inloggen

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van peitschen (hat)

  • ein Tier oder jemanden mit der Peitsche schlagen
  • gegen, an etwas prasseln
  • heftig schlagen, geißeln, patschen, flagellieren, platschen, auspeitschen

peitschen (hat) in openthesaurus.de

Betekenissen  Synoniemen 

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Duitse werkwoord peitschen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord peitschen (hat)


De vervoeging van het werkwoord peitschen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord peitschen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (... peitscht - ... peitschte - ... gepeitscht hat) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary peitschen en op peitschen in de Duden.

peitschen vervoeging

Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Conjunctief I Conjunctief II Imperatief
ich ... peitsch(e)... peitschte... peitsche... peitschte-
du ... peitsch(s)t... peitschtest... peitschest... peitschtestpeitsch(e)
er ... peitscht... peitschte... peitsche... peitschte-
wir ... peitschen... peitschten... peitschen... peitschtenpeitschen
ihr ... peitscht... peitschtet... peitschet... peitschtetpeitscht
sie ... peitschen... peitschten... peitschen... peitschtenpeitschen

indicatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ... ich peitsch(e), ... du peitsch(s)t, ... er peitscht, ... wir peitschen, ... ihr peitscht, ... sie peitschen
  • Onvoltooid verleden tijd: ... ich peitschte, ... du peitschtest, ... er peitschte, ... wir peitschten, ... ihr peitschtet, ... sie peitschten
  • Perfectum: ... ich gepeitscht habe, ... du gepeitscht hast, ... er gepeitscht hat, ... wir gepeitscht haben, ... ihr gepeitscht habt, ... sie gepeitscht haben
  • Voltooid verleden tijd: ... ich gepeitscht hatte, ... du gepeitscht hattest, ... er gepeitscht hatte, ... wir gepeitscht hatten, ... ihr gepeitscht hattet, ... sie gepeitscht hatten
  • Toekomende tijd I: ... ich peitschen werde, ... du peitschen wirst, ... er peitschen wird, ... wir peitschen werden, ... ihr peitschen werdet, ... sie peitschen werden
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ... ich gepeitscht haben werde, ... du gepeitscht haben wirst, ... er gepeitscht haben wird, ... wir gepeitscht haben werden, ... ihr gepeitscht haben werdet, ... sie gepeitscht haben werden

Conjunctief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ... ich peitsche, ... du peitschest, ... er peitsche, ... wir peitschen, ... ihr peitschet, ... sie peitschen
  • Onvoltooid verleden tijd: ... ich peitschte, ... du peitschtest, ... er peitschte, ... wir peitschten, ... ihr peitschtet, ... sie peitschten
  • Perfectum: ... ich gepeitscht habe, ... du gepeitscht habest, ... er gepeitscht habe, ... wir gepeitscht haben, ... ihr gepeitscht habet, ... sie gepeitscht haben
  • Voltooid verleden tijd: ... ich gepeitscht hätte, ... du gepeitscht hättest, ... er gepeitscht hätte, ... wir gepeitscht hätten, ... ihr gepeitscht hättet, ... sie gepeitscht hätten
  • Toekomende tijd I: ... ich peitschen werde, ... du peitschen werdest, ... er peitschen werde, ... wir peitschen werden, ... ihr peitschen werdet, ... sie peitschen werden
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ... ich gepeitscht haben werde, ... du gepeitscht haben werdest, ... er gepeitscht haben werde, ... wir gepeitscht haben werden, ... ihr gepeitscht haben werdet, ... sie gepeitscht haben werden

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

  • Onvoltooid verleden tijd: ... ich peitschen würde, ... du peitschen würdest, ... er peitschen würde, ... wir peitschen würden, ... ihr peitschen würdet, ... sie peitschen würden
  • Voltooid verleden tijd: ... ich gepeitscht haben würde, ... du gepeitscht haben würdest, ... er gepeitscht haben würde, ... wir gepeitscht haben würden, ... ihr gepeitscht haben würdet, ... sie gepeitscht haben würden

Imperatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: peitsch(e) (du), peitschen wir, peitscht (ihr), peitschen Sie

Infinitief/Deelwoord Actief

  • Infinitief I: peitschen, zu peitschen
  • Infinitief II: gepeitscht haben, gepeitscht zu haben
  • Tegenwoordig deelwoord: peitschend
  • Participle II: gepeitscht

Opmerkingen



Inloggen

* De definities zijn deels afkomstig van Wiktionary (de.wiktionary.org) en kunnen achteraf zijn gewijzigd. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0) licentie: 891805, 891805

* De synoniemen zijn deels afkomstig van OpenThesaurus (openthesaurus.de) en kunnen achteraf zijn aangepast. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 4.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0) licentie: peitschen