Voorbeeldzinnen met het werkwoord verreisen
Voorbeelden van het gebruik van de vervoeging van het werkwoord verreisen. Dit zijn echte zinnen en zinnen uit het project Tatoeba. Voor elke vervoegde vorm wordt zo'n voorbeeldzin getoond. De werkwoordsvorm wordt gemarkeerd. Als er meer dan één zin is, wordt er willekeurig een voorbeeld met het Duitse werkwoord verreisen gekozen. Om de vervoeging niet alleen aan de hand van voorbeelden te begrijpen, maar ook te oefenen, zijn er werkbladen voor het werkwoord verreisen beschikbaar.
Tegenwoordige tijd
-
Tom
verreist
gern.
Tom likes to travel.
-
Tom
verreist
am Freitag.
Tom is leaving on a trip on Friday.
-
Im Winter
verreise
ich gern allein.
In winter, I like to travel alone.
-
Ich
verreise
lieber mit dem eigenen Auto.
I prefer to travel with my own car.
-
Tom
verreist
gerne.
Tom loves taking trips.
-
Ich
verreise
morgen.
I am traveling tomorrow.
-
Verreist
du diesen Herbst?
Are you traveling this autumn?
-
Er
verreist
liebend gern.
He loves traveling.
-
Johanna
verreist
seltener als Elke.
Jean travels less than Alice.
-
Ich weiß, dass du gern
verreist
, Tom.
I know you like to travel, Tom.
Onvoltooid verleden tijd
-
Mein Vater
verreiste
gewöhnlich.
My father used to travel.
-
Er
verreiste
weit und oft.
He traveled far and often.
-
Sein Onkel
verreiste
vor einer Woche geschäftlich nach Europa und ist jetzt entweder in London oder Paris.
His uncle went to Europe on business a week ago and he is now either in London or in Paris.
-
Ich
verreiste
mit dem Wissen und Einverständnis des Chefs.
I traveled with the knowledge and consent of the boss.
-
Die frisch vermählten Eheleute
verreisten
ins Gebirge.
The newly married couple traveled to the mountains.
Konjunktief I
-
Konjunktief II
-
Imperatief
-
Infinitief
-
Ich habe Lust,
zu
verreisen
.
I feel like going on a trip.
-
Ich liebe es, im Winter
zu
verreisen
.
I love to travel in winter.
-
In diesem Sommer werden wir gemeinsam
verreisen
.
This summer we will travel together.
Deelwoord
-
Ich war eine Woche
verreist
.
I was away for a week.
-
Bist du schon einmal mit dem Flugzeug
verreist
?
Have you ever traveled in a plane?
-
Warst du neulich irgendwohin
verreist
?
Have you travelled anywhere recently?
-
Ich bin noch nie irgendwohin
verreist
.
I've never traveled anywhere before.
-
Ich war mit meiner Bekannten
verreist
.
I traveled with my acquaintance.
Werkwoordschema Regels
- Hoe vervoeg je verreisen in Tegenwoordige tijd?
- Hoe vervoeg je verreisen in Onvoltooid verleden tijd?
- Hoe vervoeg je verreisen in Imperatief?
- Hoe vervoeg je verreisen in Konjunktiv I?
- Hoe vervoeg je verreisen in Konjunktiv II?
- Hoe vervoeg je verreisen in Infinitief?
- Hoe vervoeg je verreisen in Deelwoord?
- Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?
Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Imperatief Conjunctief I Conjunctief II Infinitief Deelwoord
indicatief
Voorbeeldzinnen in de aantonende wijs Actief voor het werkwoord verreisen
-
Tom
verreist
gern.
Tom likes to travel.
-
Tom
verreist
am Freitag.
Tom is leaving on a trip on Friday.
-
Im Winter
verreise
ich gern allein.
In winter, I like to travel alone.
-
Ich
verreise
lieber mit dem eigenen Auto.
I prefer to travel with my own car.
-
Tom
verreist
gerne.
Tom loves taking trips.
-
Mein Vater
verreiste
gewöhnlich.
My father used to travel.
-
Er
verreiste
weit und oft.
He traveled far and often.
-
Sein Onkel
verreiste
vor einer Woche geschäftlich nach Europa und ist jetzt entweder in London oder Paris.
His uncle went to Europe on business a week ago and he is now either in London or in Paris.
-
Ich
verreiste
mit dem Wissen und Einverständnis des Chefs.
I traveled with the knowledge and consent of the boss.
-
Ich
verreise
morgen.
I am traveling tomorrow.
-
Verreist
du diesen Herbst?
Are you traveling this autumn?
-
Warst du neulich irgendwohin
verreist
?
Have you travelled anywhere recently?
-
Wenn das Wetter gut ist,
verreisen
wir morgen.
We'll start our journey tomorrow if the weather's good.
-
Er
verreist
liebend gern.
He loves traveling.
-
Johanna
verreist
seltener als Elke.
Jean travels less than Alice.
Werkwoordschema
Conjunctief
Gebruik van de conjunctief Actief voor het werkwoord verreisen
Voorwaardelijke wijs II (würde)
Vervangende vormen met "würde"
Imperatief
Zinnen in de gebiedende wijs Actief voor het werkwoord verreisen
Werkbladen
Vertalingen
Vertalingen van het Duitse verreisen
-
verreisen
go away, travel, go on a trip, go out of town, make a journey
уезжать, уехать, выезжать, выехать, отбывать, путешествовать
irse de viaje, viajar, partir de viaje
partir en voyage, voyager, se déplacer
seyahate çıkmak, gezintiye çıkmak, seyahat etmek, yola çıkmak, yolculuk yapmak
fazer uma viagem, ir de viagem, partir de viagem, viajar, ir para fora
andare in viaggio, partire, fare un viaggio, salpare, viaggiare
calatori, călători, pleca, pleca în călătorie
elutazik, utazni, útra kel
wyjeżdżać, podróżować
πάω σε ταξίδι, ταξιδεύω
op reis gaan, reizen
cestovat, odcestovat, odjet
resa, resa bort
rejse, rejse bort
出発する, 旅行する, 旅行に出る
fer un viatge, viatjar
matkustaa, reissata
reise, reise bort
bidaiatu
otputovati, putovati
патување
odpotovati, potovati
cestovať, odcestovať
otputovati, putovati
otputovati, putovati
подорожувати, вирушати в подорож, виїзджати, від’їжджати
заминавам, пътувам
адпраўляцца ў падарожжа
berwisata
đi du lịch
sayohat qilmoq
यात्रा करना
旅行
เที่ยว
여행하다
səyahət etmək
გზაზე წასვლა
ভ্রমণ করা
udhëtoj
यात्रा करणे
यात्रा गर्नु
ceļot
யாத்திரை செய்ய
reisida
ճամփորդել
gezîn
לנסוע
ارتحل، السفر، سافر، قام برحلة
سفر کردن، مسافرت رفتن
سفر کرنا
verreisen in dict.cc
Vertalingen
Doe mee
Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.
|
|
Inloggen |
Definities
Betekenissen en synoniemen van verreisen- [Reisen] eine Reise machen, wegfahren, reisen, unterwegs sein, mal rauskommen (aus), eine Reise unternehmen
Betekenissen Synoniemen
Verbuigingsregels
Gedetailleerde regels voor vervoeging
- Vorming van Tegenwoordige tijd van verreisen
- Vorming van Onvoltooid verleden tijd van verreisen
- Vorming van Imperatief van verreisen
- Vorming van Konjunktiv I van verreisen
- Vorming van Konjunktiv II van verreisen
- Vorming van Infinitief van verreisen
- Vorming van Deelwoord van verreisen
- Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?