Vervoeging van het Duitse werkwoord umhertoben (ist) ⟨Procespassief⟩

De vervoeging van het werkwoord umhertoben (rondrennen, wild rondlopen) is regelmatig. De basisvormen zijn wird umhergetobt, wurde umhergetobt en ist umhergetobt worden. Het hulpwerkwoord van umhertoben is "sein". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "haben". De eerste lettergreep umher- van umhertoben is scheidbaar. De verbuiging vindt plaats in het Procespassief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord umhertoben beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor umhertoben. Je kunt niet alleen umhertoben vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Opmerkingen

haben
umher·getobt werden
sein
umher·getobt werden

regelmatig · sein · scheidbaar

umher·getobt werden

wird umhergetobt · wurde umhergetobt · ist umhergetobt worden

Engels frolic, romp, run wild

/ʊmˈheːɐ̯toːbən/ · /toːpt ʊmˈheːɐ̯/ · /toːptə ʊmˈheːɐ̯/ · /ʊmˈheːɐ̯ɡətoːpt/

sich in ausgelassener Weise oder wild bewegen, umherlaufen; herumtoben, herumtollen, umhertollen

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van umhertoben (ist)

Tegenwoordige tijd

ich werde umhergetobt
du wirst umhergetobt
er wird umhergetobt
wir werden umhergetobt
ihr werdet umhergetobt
sie werden umhergetobt

Onvoltooid verleden tijd

ich wurde umhergetobt
du wurdest umhergetobt
er wurde umhergetobt
wir wurden umhergetobt
ihr wurdet umhergetobt
sie wurden umhergetobt

Imperatief

-
-
-
-
-
-

Konjunktief I

ich werde umhergetobt
du werdest umhergetobt
er werde umhergetobt
wir werden umhergetobt
ihr werdet umhergetobt
sie werden umhergetobt

Konjunktief II

ich würde umhergetobt
du würdest umhergetobt
er würde umhergetobt
wir würden umhergetobt
ihr würdet umhergetobt
sie würden umhergetobt

Infinitief

umhergetobt werden
umhergetobt zu werden

Deelwoord

umhergetobt werdend
umhergetobt worden

indicatief

Het werkwoord umhertoben (ist) vervoegd in de aantonende wijs Procespassief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

ich werde umhergetobt
du wirst umhergetobt
er wird umhergetobt
wir werden umhergetobt
ihr werdet umhergetobt
sie werden umhergetobt

Onvoltooid verleden tijd

ich wurde umhergetobt
du wurdest umhergetobt
er wurde umhergetobt
wir wurden umhergetobt
ihr wurdet umhergetobt
sie wurden umhergetobt

Perfectum

ich bin umhergetobt worden
du bist umhergetobt worden
er ist umhergetobt worden
wir sind umhergetobt worden
ihr seid umhergetobt worden
sie sind umhergetobt worden

Volt. verl. tijd

ich war umhergetobt worden
du warst umhergetobt worden
er war umhergetobt worden
wir waren umhergetobt worden
ihr wart umhergetobt worden
sie waren umhergetobt worden

Toekomende tijd I

ich werde umhergetobt werden
du wirst umhergetobt werden
er wird umhergetobt werden
wir werden umhergetobt werden
ihr werdet umhergetobt werden
sie werden umhergetobt werden

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ich werde umhergetobt worden sein
du wirst umhergetobt worden sein
er wird umhergetobt worden sein
wir werden umhergetobt worden sein
ihr werdet umhergetobt worden sein
sie werden umhergetobt worden sein

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord umhertoben (ist) in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

ich werde umhergetobt
du werdest umhergetobt
er werde umhergetobt
wir werden umhergetobt
ihr werdet umhergetobt
sie werden umhergetobt

Konjunktief II

ich würde umhergetobt
du würdest umhergetobt
er würde umhergetobt
wir würden umhergetobt
ihr würdet umhergetobt
sie würden umhergetobt

Voltooid Konj.

ich sei umhergetobt worden
du seiest umhergetobt worden
er sei umhergetobt worden
wir seien umhergetobt worden
ihr seiet umhergetobt worden
sie seien umhergetobt worden

Konj. volt. verl. t.

ich wäre umhergetobt worden
du wärest umhergetobt worden
er wäre umhergetobt worden
wir wären umhergetobt worden
ihr wäret umhergetobt worden
sie wären umhergetobt worden

Toekomende aanvoegende wijs I

ich werde umhergetobt werden
du werdest umhergetobt werden
er werde umhergetobt werden
wir werden umhergetobt werden
ihr werdet umhergetobt werden
sie werden umhergetobt werden

Toek. volt. aanw.

ich werde umhergetobt worden sein
du werdest umhergetobt worden sein
er werde umhergetobt worden sein
wir werden umhergetobt worden sein
ihr werdet umhergetobt worden sein
sie werden umhergetobt worden sein

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

ich würde umhergetobt werden
du würdest umhergetobt werden
er würde umhergetobt werden
wir würden umhergetobt werden
ihr würdet umhergetobt werden
sie würden umhergetobt werden

Verleden cond.

ich würde umhergetobt worden sein
du würdest umhergetobt worden sein
er würde umhergetobt worden sein
wir würden umhergetobt worden sein
ihr würdet umhergetobt worden sein
sie würden umhergetobt worden sein

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Procespassief tegenwoordige tijd voor het werkwoord umhertoben (ist)


Tegenwoordige tijd

-
-
-
-

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Procespassief voor umhertoben (ist)


Infinitief I


umhergetobt werden
umhergetobt zu werden

Infinitief II


umhergetobt worden sein
umhergetobt worden zu sein

Tegenwoordig deelwoord


umhergetobt werdend

Participle II


umhergetobt worden

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse umhertoben (ist)


Duits umhertoben (ist)
Engels frolic, romp, run wild
Russisch бегать, беситься, скакать
Spaans alborotar, revolotear
Frans s'ébattre, se déchaîner
Turks dolaşmak, koşmak
Portugees brincar, correr, pular
Italiaans correre, scatenarsi
Roemeens se agita, se zbengui
Hongaars zajong, őrjöng
Pools biegać, szaleć
Grieks αναστάτωση, ξεσπάθωμα
Nederlands rondrennen, wild rondlopen
Tsjechisch divoce se pohybovat, řádit
Zweeds rusa, springa omkring
Deens rende rundt, tumle
Japans 暴れ回る, 走り回る
Catalaans córrer, girar, saltar
Fins juosta, raivota
Noors herje, røre seg vilt
Baskisch bihurritu, dantzan ibili
Servisch divljati, lupati, skakati
Macedonisch лудување, разигрување
Sloveens divjati, norčevati
Slowaaks behať, blázniť sa
Bosnisch divljati, lupati, trčati
Kroatisch divljati, ludovati
Oekraïens бешкетувати, гасати
Bulgaars блуждая, разхождайки се
Wit-Russisch беснавацца, круціцца
Indonesisch berlarian kesana kemari, bermain-main
Vietnamees chạy tứ tung, nô đùa
Oezbeeks o'ynab yugurmoq, vahshiycha yugurmoq
Hindi उछल-कूद करना, धूम मचाना
Chinees 到处乱跑, 嬉闹
Thais วิ่งซุกซน, วิ่งเล่นไปมา
Koreaans 날뛰다, 뛰어다니다
Azerbeidzjaans coşub qaçmaq, uşaq kimi oynamaq
Georgisch ირბენა და თამაში, ხალისით გარბობა
Bengaals উচ্ছল হয়ে দৌড়ানো, হুল্লোড় করা
Albanees luaj e vrapoj, vrapoj rreth e rrotull
Marathi उधाण करणे, धावून फिरणे
Nepalees उच्छृंखल रूपमा दौडिनु, उत्साहपूर्वक दौडिनु
Telugu ఉత్సాహంగా పరిగెత్తడం, ఉల్లాసంగా తిరగడం
Lets skraidīt apkārt, trakot apkārt
Tamil களியாடுவது, துள்ளித் திரிதல்
Ests ringi joosta, ringi möllama
Armeens խաղալ-վազել, խանդավառությամբ վազել
Koerdisch gezîn, lêgerîn
Hebreeuwsלהשתולל، לרוץ، לשחק
Arabischيتجول، يعبث
Perzischشوریدن، ولگردی
Urduبے قابو دوڑنا، بے ہنگم حرکت کرنا

umhertoben (ist) in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



!!!/ANMELDUNG.anmelden!!!

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van umhertoben (ist)

  • sich in ausgelassener Weise oder wild bewegen, umherlaufen, herumtoben, herumtollen, umhertollen
  • Oeps ... De site heeft helaas een fout | Netzverb Woordenboek
     

    500

    Oeps ... De site heeft helaas een fout

    De pagina https://nl.verbformen.net/conjugation/vpassiv/umhertoben_ist.htm bevat een fout. We zijn zojuist op de hoogte gebracht van deze fout. We werken hard aan een oplossing zodat de pagina binnenkort weer beschikbaar is.

    Zoeken in het Netzverb-woordenboek

      Alle Duitse werkwoorden

    A1 · werkwoord · sein · onregelmatig · scheidbaar · passief · <ook: intransitief · overgankelijk>

    ab·fahren <ist>

    fährt ab · fuhr ab (führe ab) · ist abgefahren

    Engels depart, leave, dig, drive along, exit, pull out, remove, sail, start, take off

    /ˈapˌfaːʁən/ · /fɛːʁt ap/ · /fuːɐ̯ ap/ · /ˈfyːʁə ap/ · /ˈapɡəˈfaːʁən/

    sich (fahrend, im Fahrzeug) von einem Ort wegbegeben; eine bestimmte Strecke entlangfahren; davonfahren, abfliegen, anfahren, entlangfahren

    (acc., von+D, auf+A, nach+D)


    A1 · werkwoord · haben · onregelmatig · scheidbaar · <ook: overgankelijk · reflexief · passief>

    ab·fahren <hat>

    fährt ab · fuhr ab (führe ab) · hat abgefahren

    Engels leave, depart, be into, detach, dismiss, drive along, let someone go, reject, separate

    /ˈapˌfaːʁən/ · /ˈfɛːɐ̯t ap/ · /ˈfuːɐ̯ ap/ · /ˈfyːʁə ap/ · /ˈapɡəˈfaːʁən/

    […, Kultur, Unterhaltung] etwas von einem Ort (fahrend, mit einem Fahrzeug) an einen anderen Ort bringen; etwas (fahrend, bei der Fahrt, mit einem Fahrzeug) abtrennen; abtransportieren, abrasieren, entlangfahren, abblitzen

    (sich+A, acc., dat., von+D, auf+A)


    A1 · werkwoord · haben · onregelmatig · scheidbaar · <ook: overgankelijk · passief>

    ab·fliegen <hat>

    fliegt ab · flog ab (flöge ab) · hat abgeflogen

    Engels 1, patrol, depart, fly along, fly out, fly over, overfly, take off

    /ˈap.fliːɡn̩/ · /fliːkt ap/ · /floːk ap/ · /fløːɡə ap/ · /ˈap.ɡəˈfloːɡn̩/

    mit einem Luftfahrzeug von einem Ort (Unfallort) wegbringen; eine Strecke prüfend überfliegen, suchend entlangfliegen; ausfliegen

    (acc., von+D, nach+D)


    A1 · werkwoord · sein · onregelmatig · scheidbaar · <ook: intransitief · overgankelijk>

    ab·fliegen <ist>

    fliegt ab · flog ab (flöge ab) · ist abgeflogen

    Engels depart, take off, fly away, leave, start

    /ˈapˌfliːɡn̩/ · /fliːkt ap/ · /floːk ap/ · /ˈfløːɡə ap/ · /apɡəˈfloːɡən/

    einen Ort fliegend verlassen; fortfliegen, losfliegen, wegfliegen, davonfliegen, starten

    (acc., von+D, nach+D)

    » Angela Merkel ist Montag erst einmal nach Vietnam und in die Mongolei abgeflogen . Engels Angela Merkel flew to Vietnam and Mongolia on Monday first.


    A1 · werkwoord · haben · onregelmatig · scheidbaar · <ook: overgankelijk · intransitief · reflexief>

    ab·geben

    gibt ab · gab ab (gäbe ab) · hat abgegeben

    Engels hand over, concern, deliver, give, pass, submit, appropriate, cast, concede, deal with, dispense, drop, emit, engage, fire, generate, give back, give in, give off, give up, hand, hand in, lose, mess about with, mess around with, meter out, provide, quote, release, render, return, sell, suitable, turn in, yield

    /ˈapɡeːbən/ · /ɡɪpt ˈap/ · /ɡap ˈap/ · /ɡeːbə ˈap/ · /apɡəˈɡeːbən/

    […, Sport, Spiele] jemandem etwas geben, der es haben soll oder verlangt; bei Ballspielen den Ball einem Mitspieler zukommen lassen; einreichen, abschieben (auf), verteilen, passen

    (sich+A, acc., dat., in+A, bei+D, von+D, an+A, mit+D)

    » Auch den zweiten Satz hat sie leider abgegeben . Engels Unfortunately, she has also submitted the second sentence.


    A1 · werkwoord · haben · regelmatig · scheidbaar · overgankelijk · passief

    ab·holen

    holt ab · holte ab · hat abgeholt

    Engels pick up, collect, come for, acknowledge, address, call (for), call for, come (for), come to meet, fetch, meet, retrieve, take away

    /apˈhoːlən/ · /hɔlt ap/ · /hɔltə ap/ · /apɡəˈhoːlt/

    von einem Ort nehmen, um es (mit sich) an einen anderen zu bringen; jemand an einem vereinbarten Ort treffen und mit ihm an einen anderen Ort gehen; abführen, holen, verhaften, einsammeln

    acc.

    » Sie hat die Karten an der Kasse abgeholt . Engels She picked up the tickets at the box office.


    A1 · werkwoord · haben · regelmatig · scheidbaar · <ook: overgankelijk · intransitief · passief>

    ab·rechnen

    rechnet ab · rechnete ab · hat abgerechnet

    Engels settle, account for, bill, invoice, balance accounts (with), balance accounts with, calculate, call to account, clear, deduct, deduct from, fix, fix wagon, get even (with), punish, reckon (with), reconcile, render account, render an account, settle account with, settle old scores, settle up, settle up (with)

    /apˈʁɛçnən/ · /ˈʁɛçnət ap/ · /ˈʁɛçnətə ap/ · /apɡəˈʁɛçnət/

    […, Wirtschaft] mittels einem Rechenverfahren von etwas abziehen; die letzte Rechnung erstellen und diese bezahlen; abziehen, subtrahieren, liquidieren, Abschluss machen

    (acc., von+D, mit+D)

    » Mit mehreren Kunden muss ich noch abrechnen , da noch Zahlungen offen sind. Engels I still need to bill several customers, as there are still outstanding payments.


    A1 · werkwoord · haben · regelmatig · scheidbaar · <ook: overgankelijk · intransitief · passief>

    ab·sagen

    sagt ab · sagte ab · hat abgesagt

    Engels call off, cancel, beg off, cancel (on), countermand, declare off, decline, nix, refuse, reject, renege, revoke, turn down, write off

    /ˈapˌzaːɡn̩/ · /ˈzaːkt ap/ · /ˈzaːktə ap/ · /ˈapɡəˌzaːkt/

    […, Kultur] etwas Angekündigtes widerrufen, eine Veranstaltung oder sonstiges nicht stattfinden lassen; vermindernd, abblasen, abtragen, canceln, abziehen

    (acc., dat.)

    » Die angekündigte Party wurde abgesagt . Engels The announced party was canceled.


    A1 · werkwoord · haben · onregelmatig · scheidbaar · passief · <ook: overgankelijk · reflexief>

    an·bieten

    bietet an · bot an (böte an) · hat angeboten

    Engels offer, propose, present, provide, advertise, offer to, proffer, quote, run, suggest, supply, volunteer

    /ˈanˌbiːtən/ · /ˈbiːtət an/ · /bɔt an/ · /ˈbøːtə an/ · /ˈanɡəˌboːtən/

    etwas zum Essen, Trinken oder Genuss vorsetzen, bereitstellen; etwas zum Kauf, Tausch, Übernahme oder dergleichen ausstellen, bereitstellen; kredenzen, andienen, anregen, sich aufdrängen

    acc., (sich+A, dat., zu+D, für+A, als)

    » Der Supermarkt bot heute besonders günstig Sekt an . Engels The supermarket offered particularly cheap sparkling wine today.


    A1 · werkwoord · haben · onregelmatig · scheidbaar · <ook: overgankelijk · intransitief>

    an·fangen

    fängt an · fing an (finge an) · hat angefangen

    Engels start, begin, get going, take up, accomplish, achieve, begin doing, begin to do, bring about, embark on, embark upon, get down (to), get started, get under way, initiate, kick things off, make a start, set (about), start (with), start doing, start off with, start on (about), start to do, strike up, undertake

    /ˈanˌfaŋən/ · /fɛŋt an/ · /fɪŋk an/ · /ˈfɪŋə an/ · /ˈan ɡəˌfan ɡən/

    etwas beginnen; zuwege bringen; beginnen, öffnen, lancieren, mit sich bringen

    (acc., von+D, bei+D, mit+D, als)

    » Morgen fange ich einen neuen Artikel an . Engels Tomorrow I will start a new article.


    A1 · werkwoord · haben · regelmatig · scheidbaar · overgankelijk · <ook: passief>

    an·klicken

    klickt an · klickte an · hat angeklickt

    Engels click, click on, press, select

    /aŋˈklɪkən/ · /ˈklɪkt an/ · /ˈklɪktə an/ · /anɡəˈklɪkt/

    [Computer] durch einen Klick mit der Maus markieren oder auswählen

    acc.

    » Wenn du das Bild anklickst , dann wird es größer. Engels If you click on the image, it will get bigger.


    A1 · werkwoord · sein · onregelmatig · scheidbaar · <ook: intransitief · overgankelijk>

    an·kommen

    kommt/kömmtan · kam an (käme an) · ist angekommen

    Engels arrive, be important, matter, reach, appear, approach, be able to fight, be crucial, be decisive, be welcomed, come, come across, come down to, come out (with), come up (with), cope (with), depend, depend (on), depend on, find favor, get in, wander in, get to

    /aŋˈkɔmən/ · /ˈkɔmt an/ · /kan/ · /ˈkɛːmə an/ · /aŋˈɡəˌkɔmən/

    ein Ziel erreichen; wichtig sein; (ein Ziel) erreichen, antanzen, herkommen, geboren werden

    (acc., dat., auf+D, gegen+A, bei+D, auf+A, in+D, für+A, mit+D)

    » Es kommt darauf an , wie man die Fragestellung wählt. Engels It depends on how one chooses the question.

    ⁷ verouderd


      Alle Duitse werkwoorden