Vervoeging van het Duitse werkwoord umstürzen (hat) ⟨Bijzin⟩

De vervoeging van het werkwoord umstürzen (omverwerpen, kantelen) is regelmatig. De basisvormen zijn ... umstürzt, ... umstürzte en ... umgestürzt hat. Het hulpwerkwoord van umstürzen is "haben". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "sein". De eerste lettergreep um- van umstürzen is scheidbaar. De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Bijzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord umstürzen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor umstürzen. Je kunt niet alleen umstürzen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Opmerkingen ☆

sein

um·stürzen

haben

um·stürzen

regelmatig · haben · scheidbaar

um·stürzen

... umstürzt · ... umstürzte · ... umgestürzt hat

s-Samentrekking en e-Uitbreiding

overturn, upend, cant over, overthrow, subvert, tip over, topple, upset

/ˈʊmʃtʏʁtsən/ · /ˈʃtʏʁtst ʊm/ · /ˈʃtʏʁtsə ʊm/ · /ʊmɡəˈʃtʏʁtst/

aus der Senkrechten in die Waagerechte bringen, kommen, das Obere zum Unteren machen, etwas umkippen, auf den Kopf stellen; eine Ordnung, ein System verwerfen, verändern

(acc.)

» Die Sturmböen haben den Bauzaun umgestürzt . The storm gusts have knocked over the construction fence.

Werbung ausblenden

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van umstürzen (hat)

Tegenwoordige tijd

...	ich	umstürz(e)⁵
...	du	umstürzt
...	er	umstürzt
...	wir	umstürzen
...	ihr	umstürzt
...	sie	umstürzen

Onvoltooid verleden tijd

...	ich	umstürzte
...	du	umstürztest
...	er	umstürzte
...	wir	umstürzten
...	ihr	umstürztet
...	sie	umstürzten

Imperatief

-
stürz(e)⁵	(du)	um
-
stürzen	wir	um
stürzt	(ihr)	um
stürzen	Sie	um

Konjunktief I

...	ich	umstürze
...	du	umstürzest
...	er	umstürze
...	wir	umstürzen
...	ihr	umstürzet
...	sie	umstürzen

Konjunktief II

...	ich	umstürzte
...	du	umstürztest
...	er	umstürzte
...	wir	umstürzten
...	ihr	umstürztet
...	sie	umstürzten

Infinitief

umstürzen

umzustürzen

Deelwoord

umstürzend

umgestürzt

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

indicatief

Het werkwoord umstürzen (hat) vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd

Tegenwoordige tijd

...	ich	umstürz(e)⁵
...	du	umstürzt
...	er	umstürzt
...	wir	umstürzen
...	ihr	umstürzt
...	sie	umstürzen

Onvoltooid verleden tijd

...	ich	umstürzte
...	du	umstürztest
...	er	umstürzte
...	wir	umstürzten
...	ihr	umstürztet
...	sie	umstürzten

Perfectum

...	ich	umgestürzt	habe
...	du	umgestürzt	hast
...	er	umgestürzt	hat
...	wir	umgestürzt	haben
...	ihr	umgestürzt	habt
...	sie	umgestürzt	haben

Volt. verl. tijd

...	ich	umgestürzt	hatte
...	du	umgestürzt	hattest
...	er	umgestürzt	hatte
...	wir	umgestürzt	hatten
...	ihr	umgestürzt	hattet
...	sie	umgestürzt	hatten

Toekomende tijd I

...	ich	umstürzen	werde
...	du	umstürzen	wirst
...	er	umstürzen	wird
...	wir	umstürzen	werden
...	ihr	umstürzen	werdet
...	sie	umstürzen	werden

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

...	ich	umgestürzt	haben	werde
...	du	umgestürzt	haben	wirst
...	er	umgestürzt	haben	wird
...	wir	umgestürzt	haben	werden
...	ihr	umgestürzt	haben	werdet
...	sie	umgestürzt	haben	werden

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord umstürzen (hat) in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.

Konjunktief I

...	ich	umstürze
...	du	umstürzest
...	er	umstürze
...	wir	umstürzen
...	ihr	umstürzet
...	sie	umstürzen

Konjunktief II

...	ich	umstürzte
...	du	umstürztest
...	er	umstürzte
...	wir	umstürzten
...	ihr	umstürztet
...	sie	umstürzten

Voltooid Konj.

...	ich	umgestürzt	habe
...	du	umgestürzt	habest
...	er	umgestürzt	habe
...	wir	umgestürzt	haben
...	ihr	umgestürzt	habet
...	sie	umgestürzt	haben

Konj. volt. verl. t.

...	ich	umgestürzt	hätte
...	du	umgestürzt	hättest
...	er	umgestürzt	hätte
...	wir	umgestürzt	hätten
...	ihr	umgestürzt	hättet
...	sie	umgestürzt	hätten

Toekomende aanvoegende wijs I

...	ich	umstürzen	werde
...	du	umstürzen	werdest
...	er	umstürzen	werde
...	wir	umstürzen	werden
...	ihr	umstürzen	werdet
...	sie	umstürzen	werden

Toek. volt. aanw.

...	ich	umgestürzt	haben	werde
...	du	umgestürzt	haben	werdest
...	er	umgestürzt	haben	werde
...	wir	umgestürzt	haben	werden
...	ihr	umgestürzt	haben	werdet
...	sie	umgestürzt	haben	werden

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.

Conjunctief II

...	ich	umstürzen	würde
...	du	umstürzen	würdest
...	er	umstürzen	würde
...	wir	umstürzen	würden
...	ihr	umstürzen	würdet
...	sie	umstürzen	würden

Verleden cond.

...	ich	umgestürzt	haben	würde
...	du	umgestürzt	haben	würdest
...	er	umgestürzt	haben	würde
...	wir	umgestürzt	haben	würden
...	ihr	umgestürzt	haben	würdet
...	sie	umgestürzt	haben	würden

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord umstürzen (hat)

Tegenwoordige tijd

stürz(e)⁵	(du)	um
stürzen	wir	um
stürzt	(ihr)	um
stürzen	Sie	um

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor umstürzen (hat)

Infinitief I

umstürzen

umzustürzen

Infinitief II

umgestürzt haben

umgestürzt zu haben

Tegenwoordig deelwoord

umstürzend

Participle II

umgestürzt

Die Sturmböen haben den Bauzaun umgestürzt .

Voorbeelden

Voorbeeldzinnen voor umstürzen (hat)

Die Sturmböen haben den Bauzaun umgestürzt .
The storm gusts have knocked over the construction fence.

Voorbeelden

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse umstürzen (hat)

umstürzen (hat)

overturn, upend, cant over, overthrow, subvert, tip over, topple, upset

опрокидывать, свергнуть, валиться, изменить, опрокидываться, опрокинуть, опрокинуться, перевернуть

cambiar, tumbar, volcar, aterrar, derribar, derrocar, derrumbar, destruir

renverser, basculer, bousculer, bouleverser, culbuter, faire tomber, subvertir

devirmek, altüst etmek, yıkmak

derrubar, virar, deitar abaixo, desmantelar, despenhar, inverter, subverter

rovesciare, sconvolgere, cambiare, capovolgere, sovvertire

răsturna, schimba, întoarce

megdönt, felbillenteni, felborulni, felborítani, feldönt, lerombol, megváltoztat

obalić, burzyć, przewrócić, zburzyć, dokonać przewrotu, dokonywać przewrotu, obalać, obrócić

ανατρέπω, ανατροπή, ανατροπή συστήματος

omverwerpen, kantelen, omgooien, omkeren, omvallen, omvergooien, omverhalen, veranderen

převrátit, zrušit, převracet, převracetvrátit, převrhovat, převrhovathnout, převrácení, rušit

kasta om, kasta omkull, omstörta, omvälva, slå omkull, stjälpa, störta, välta

vælte, kaste omkuld, omstyrte, ændre

ひっくり返す, 倒す, 変革, 崩壊, 転覆

canviar, caure, derrocar, invertir, volcar

kaataa, kumota, mullistaa

endre, kaste, kaste om, tippe, velte

bota, irauli, ordena aldatu, sistema aldatu

prevrnuti, okrenuti, promeniti, srušiti

обрт, превртување, преместување, преуредување

prevrniti, omesti, prevrniti se, spremeniti

prevrátiť, preklopiť, prevrhnúť, zmeniť

okrenuti, preokrenuti, prevrnuti, promijeniti, srušiti

okrenuti, preokrenuti, prevrnuti, srušiti

перевернути, звалити, змінити, повалити, порушити, упасти

обръщам, превръщам, преобръщам, развалям, размествам, свалям

зварот, змяняць, парадак, перакуліць, сістэма, упадаць

membalikkan, menjatuhkan

lật, lật đổ

tortib tashlamoq, tushirib yubormoq

उलटना

倒下, 推翻, 翻倒

คว่ำ, ล้มลง, ล้มล้าง

넘어지다, 뒤집다, 전복하다

devirmək, devrilmək

გატრიალება, დამხობა

উল্টানো, পদচ্যুত করা

rrëzoj

उलटणे, पदच्युत करणे

उल्टनु, पदच्युत गर्नु

తిరగడం, తొలగించడం

apgāzt, nogāzt

அரசை மாற்றுதல், திருப்பி விடு

tagandama, ümber kukkuma

թեքել, հեղաշրջել

qedandin, wergerandin

להפוך، להפיל، למוטט، לשנות

قلب، أسقط، إسقاط، انقلب، تغيير

افتادن، برعکس کردن، برهم زدن، تغییر دادن، سرنگون کردن

الٹنا، ترتیب بدلنا، نظام تبدیل کرنا، پھینکنا، گرانا

umstürzen (hat) in dict.cc

Vertalingen

Doe mee

Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.

Inloggen

Alle helden

Definities

Betekenissen en synoniemen van umstürzen (hat)

aus der Senkrechten in die Waagerechte bringen, kommen, das Obere zum Unteren machen, etwas umkippen, auf den Kopf stellen
eine Ordnung, ein System verwerfen, verändern
grundlegend verändern, verändern, umschmeißen, umkrempeln, umstoßen, umwälzen

umstürzen (hat) in openthesaurus.de

Betekenissen Synoniemen

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Eerst Duits

Eerste vertaling

Duits - Engels

Duits - Russisch

Duits - Spaans

Duits - Frans

Duits - Turks

Duits - Pools

Duits - Grieks

Duits - Nederlands

Duits - Tsjechisch

Duits - Zweeds

Duits - Deens

Duits - Japans

Duits - Fins

Duits - Noors

Duits - Urdu

Duits - Hindi

Duits - Thais

Duits - Azerbeidzjaans

Duits - Telugu

Duits - Lets

Duits - Tamil

Duits - Ests

Duits - Armeens

Duits - Koerdisch

Duitse werkwoord umstürzen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord umstürzen (hat)

De vervoeging van het werkwoord um·stürzen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord um·stürzen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (... umstürzt - ... umstürzte - ... umgestürzt hat) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary umstürzen en op umstürzen in de Duden.

umstürzen vervoeging

	Tegenwoordige tijd	Onvoltooid verleden tijd	Conjunctief I	Conjunctief II	Imperatief
ich	... umstürz(e)	... umstürzte	... umstürze	... umstürzte	-
du	... umstürzt	... umstürztest	... umstürzest	... umstürztest	stürz(e) um
er	... umstürzt	... umstürzte	... umstürze	... umstürzte	-
wir	... umstürzen	... umstürzten	... umstürzen	... umstürzten	stürzen um
ihr	... umstürzt	... umstürztet	... umstürzet	... umstürztet	stürzt um
sie	... umstürzen	... umstürzten	... umstürzen	... umstürzten	stürzen um

indicatief Actief

Tegenwoordige tijd: ... ich umstürz(e), ... du umstürzt, ... er umstürzt, ... wir umstürzen, ... ihr umstürzt, ... sie umstürzen
Onvoltooid verleden tijd: ... ich umstürzte, ... du umstürztest, ... er umstürzte, ... wir umstürzten, ... ihr umstürztet, ... sie umstürzten
Perfectum: ... ich umgestürzt habe, ... du umgestürzt hast, ... er umgestürzt hat, ... wir umgestürzt haben, ... ihr umgestürzt habt, ... sie umgestürzt haben
Voltooid verleden tijd: ... ich umgestürzt hatte, ... du umgestürzt hattest, ... er umgestürzt hatte, ... wir umgestürzt hatten, ... ihr umgestürzt hattet, ... sie umgestürzt hatten
Toekomende tijd I: ... ich umstürzen werde, ... du umstürzen wirst, ... er umstürzen wird, ... wir umstürzen werden, ... ihr umstürzen werdet, ... sie umstürzen werden
voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ... ich umgestürzt haben werde, ... du umgestürzt haben wirst, ... er umgestürzt haben wird, ... wir umgestürzt haben werden, ... ihr umgestürzt haben werdet, ... sie umgestürzt haben werden

Conjunctief Actief

Tegenwoordige tijd: ... ich umstürze, ... du umstürzest, ... er umstürze, ... wir umstürzen, ... ihr umstürzet, ... sie umstürzen
Onvoltooid verleden tijd: ... ich umstürzte, ... du umstürztest, ... er umstürzte, ... wir umstürzten, ... ihr umstürztet, ... sie umstürzten
Perfectum: ... ich umgestürzt habe, ... du umgestürzt habest, ... er umgestürzt habe, ... wir umgestürzt haben, ... ihr umgestürzt habet, ... sie umgestürzt haben
Voltooid verleden tijd: ... ich umgestürzt hätte, ... du umgestürzt hättest, ... er umgestürzt hätte, ... wir umgestürzt hätten, ... ihr umgestürzt hättet, ... sie umgestürzt hätten
Toekomende tijd I: ... ich umstürzen werde, ... du umstürzen werdest, ... er umstürzen werde, ... wir umstürzen werden, ... ihr umstürzen werdet, ... sie umstürzen werden
voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ... ich umgestürzt haben werde, ... du umgestürzt haben werdest, ... er umgestürzt haben werde, ... wir umgestürzt haben werden, ... ihr umgestürzt haben werdet, ... sie umgestürzt haben werden

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

Onvoltooid verleden tijd: ... ich umstürzen würde, ... du umstürzen würdest, ... er umstürzen würde, ... wir umstürzen würden, ... ihr umstürzen würdet, ... sie umstürzen würden
Voltooid verleden tijd: ... ich umgestürzt haben würde, ... du umgestürzt haben würdest, ... er umgestürzt haben würde, ... wir umgestürzt haben würden, ... ihr umgestürzt haben würdet, ... sie umgestürzt haben würden

Imperatief Actief

Tegenwoordige tijd: stürz(e) (du) um, stürzen wir um, stürzt (ihr) um, stürzen Sie um

Infinitief/Deelwoord Actief

Infinitief I: umstürzen, umzustürzen
Infinitief II: umgestürzt haben, umgestürzt zu haben
Tegenwoordig deelwoord: umstürzend
Participle II: umgestürzt