Konjunktiv II van het Duitse werkwoord jucken
De vormen van de vervoeging van jucken (jeuken, krabben) in de aanvoegende wijs II zijn: ich juckte, du jucktest, er juckte, wir juckten, ihr jucktet, sie juckten
.
Als regelmatig werkwoord wordt de ongewijzigde stam juck
 gebruikt.
Aan deze stam worden de zwakke conjunctiefuitgangen -te,
-test,
-te,
-ten,
-tet,
-ten
 toegevoegd.
De vorming van deze verbuigingen komt overeen met de grammaticaregels voor de vervoeging van werkwoorden in de aanvoegende wijs II.
C2 · regelmatig · haben
Werkwoordschema Verbuigingsregels
- Vorming van Tegenwoordige tijd van jucken
 - Vorming van Onvoltooid verleden tijd van jucken
 - Vorming van Imperatief van jucken
 - Vorming van Konjunktiv I van jucken
 - Vorming van Konjunktiv II van jucken
 - Vorming van Infinitief van jucken
 - Vorming van Deelwoord van jucken
 - Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?
 
Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Imperatief Conjunctief I Conjunctief II Infinitief Deelwoord
Verdere regels voor de vervoeging van jucken
- Hoe vervoeg je jucken in Tegenwoordige tijd?
 - Hoe vervoeg je jucken in Onvoltooid verleden tijd?
 - Hoe vervoeg je jucken in Imperatief?
 - Hoe vervoeg je jucken in Konjunktiv I?
 - Hoe vervoeg je jucken in Konjunktiv II?
 - Hoe vervoeg je jucken in Infinitief?
 - Hoe vervoeg je jucken in Deelwoord?
 - Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?
 
Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Imperatief Conjunctief I Conjunctief II Infinitief Deelwoord
Vertalingen
Vertalingen van het Duitse jucken
- 
jucken
 
itch, scratch, sting
чесаться, зудеть, быть невтерпёж, вызывать зуд, зуд, парить, почесаться, саднить
picar, hormiguear, aliviar, apetecer, atraer, calmar, comezón, escocer
démanger, gratouiller, gratter, picoter, démanger à
kaşınmak, kaşındırmak, kaşıntı
coçar, aliviar coceira, coceira, comichar, fazer comichão, irritar, prurir
prurito, dare prurito, grattare, grattarsi, pizzicare, prudere, pruriginoso, prurire
mâncărime, iritație, scărpinare
viszket, vakar, viszketés csillapítása
swędzieć, swędzić, drapać, podrapać, łaskotać
κνησμός, κνίζω, ξύνομαι, προκαλώ φαγούρα
jeuken, krabben, kriebelen, zich krabben, zich schurken
svědění, dráždit, dráždění, lechtat, svědit, škrábat
klia, klåda, kliande
kløe, klø
かゆみ, かゆみを和らげる, かゆみを引き起こす
picar, alleujar, calmar, esgarrapada, fer pruïja, gratar-se, importar, interessar
kutittaa, kutina, kutista, raapiminen, syyhytä, särkeä, ärsyttää
klø, kløe
irritazioa arintzea, izpiratu, izurri, marratzea
svrab, peckanje, svrbež
чешање, чеша
srbenje, srbeti, žgečkanje
pálenie, svrbenie, svrbie, škrabanie
svrbež, peckanje, svrab
peckati, svrbjeti, ublažiti svrbež
свербіж, свербіти, дратувати, покусування, свербіння, чухати
сърбеж, дразня
дразніць, зняць сверб, сапсаваць, сверб
gatal, memikat, menarik, menggaruk
gãi, kích thích, ngứa, ngứa ngáy, thu hút
jalb etmoq, o‘ziga tortmoq, qashimoq, qichishmoq
आकर्षित करना, खारिश होना, खुजली होना, खुजाना, रगड़ना, लुभाना
发痒, 吸引, 挠痒, 搔痒, 痒, 诱惑
คัน, ดึงดูด, ล่อใจ, เกา
가렵다, 간지럽다, 긁다, 끌다, 비비다, 유혹하다
cəlb etmək, qaşımaq, qaşınmaq
გაცდუნება, მიზიდვა, ქავება, ქექვა
চুলকানো, আকর্ষণ করা, চুলকানি হওয়া, প্রলুব্ধ করা
joshe, kruaj, kruhem, tërheq
आकर्षित करणे, खाज येणे, खाज सुटणे, खाजवणे, लुभवणे
आकर्षित गर्नु, खाज आउनु, खुजली हुनु, खुजाउनु, लोभ्याउनु
ఆకర్షించు, గోకడం, దురద పడటం, దురద రావడం, ప్రలోభపెట్టు, రుద్దడం
kasīt, niezēt, piesaistīt, vilināt
அரிப்பு வருதல், ஈர்க்க, உரசுதல், கவர
ahvatlema, kihelema, kratsima, köitma, sügeleda
գայթակղել, գրավել, քոր գալ, քորել, քորքորել
alîkêşandin, xarandin, xulîkirin, xurîn
גירוד، גירוי، גרד
حكة، أكل، إثارة، يحك
خارش، خاراندن، وسوسه کردن
کھجلی، خارش
 jucken in dict.cc
Vertalingen
Doe mee
Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.
| 
 | 
Inloggen | 
Werkwoordsvormen in Konjunktiv II van jucken
Het werkwoord jucken is volledig vervoegd in alle personen en getallen in de Conjunctief Onvoltooid verleden tijd
Conjunctief Onvoltooid verleden tijdMogelijkheidsvorm
- ich juckte (1e persoonEnkelvoud)
 - du jucktest (2e persoonEnkelvoud)
 - er juckte (3e persoonEnkelvoud)
 - wir juckten (1e persoonMeervoud)
 - ihr jucktet (2e persoonMeervoud)
 - sie juckten (3e persoonMeervoud)