Vervoeging van het Duitse werkwoord heimfallen

De vervoeging van het werkwoord heimfallen (overgaan) is onregelmatig. De basisvormen zijn fällt heim, fiel heim en ist heimgefallen. De ablaut vindt plaats met de stamklinkers a - ie - a. Het hulpwerkwoord van heimfallen is "sein". De eerste lettergreep heim- van heimfallen is scheidbaar. De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord heimfallen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor heimfallen. Je kunt niet alleen heimfallen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Opmerkingen

onregelmatig · sein · scheidbaar

heim·fallen

fällt heim · fiel heim · ist heimgefallen

 Verandering van de stamklinker  a - ie - a   Umlauten in de tegenwoordige tijd   Weglaten van dubbele medeklinkers  ll - l - ll 

Engels revert, return

an den ursprünglichen Berechtigten oder Staat übergehen

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van heimfallen

Tegenwoordige tijd

ich fall(e)⁵ heim
du fällst heim
er fällt heim
wir fallen heim
ihr fallt heim
sie fallen heim

Onvoltooid verleden tijd

ich fiel heim
du fielst heim
er fiel heim
wir fielen heim
ihr fielt heim
sie fielen heim

Imperatief

-
fall(e)⁵ (du) heim
-
fallen wir heim
fallt (ihr) heim
fallen Sie heim

Konjunktief I

ich falle heim
du fallest heim
er falle heim
wir fallen heim
ihr fallet heim
sie fallen heim

Konjunktief II

ich fiele heim
du fielest heim
er fiele heim
wir fielen heim
ihr fielet heim
sie fielen heim

Infinitief

heimfallen
heimzufallen

Deelwoord

heimfallend
heimgefallen

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


indicatief

Het werkwoord heimfallen vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

ich fall(e)⁵ heim
du fällst heim
er fällt heim
wir fallen heim
ihr fallt heim
sie fallen heim

Onvoltooid verleden tijd

ich fiel heim
du fielst heim
er fiel heim
wir fielen heim
ihr fielt heim
sie fielen heim

Perfectum

ich bin heimgefallen
du bist heimgefallen
er ist heimgefallen
wir sind heimgefallen
ihr seid heimgefallen
sie sind heimgefallen

Volt. verl. tijd

ich war heimgefallen
du warst heimgefallen
er war heimgefallen
wir waren heimgefallen
ihr wart heimgefallen
sie waren heimgefallen

Toekomende tijd I

ich werde heimfallen
du wirst heimfallen
er wird heimfallen
wir werden heimfallen
ihr werdet heimfallen
sie werden heimfallen

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ich werde heimgefallen sein
du wirst heimgefallen sein
er wird heimgefallen sein
wir werden heimgefallen sein
ihr werdet heimgefallen sein
sie werden heimgefallen sein

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord heimfallen in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

ich falle heim
du fallest heim
er falle heim
wir fallen heim
ihr fallet heim
sie fallen heim

Konjunktief II

ich fiele heim
du fielest heim
er fiele heim
wir fielen heim
ihr fielet heim
sie fielen heim

Voltooid Konj.

ich sei heimgefallen
du seiest heimgefallen
er sei heimgefallen
wir seien heimgefallen
ihr seiet heimgefallen
sie seien heimgefallen

Konj. volt. verl. t.

ich wäre heimgefallen
du wärest heimgefallen
er wäre heimgefallen
wir wären heimgefallen
ihr wäret heimgefallen
sie wären heimgefallen

Toekomende aanvoegende wijs I

ich werde heimfallen
du werdest heimfallen
er werde heimfallen
wir werden heimfallen
ihr werdet heimfallen
sie werden heimfallen

Toek. volt. aanw.

ich werde heimgefallen sein
du werdest heimgefallen sein
er werde heimgefallen sein
wir werden heimgefallen sein
ihr werdet heimgefallen sein
sie werden heimgefallen sein

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

ich würde heimfallen
du würdest heimfallen
er würde heimfallen
wir würden heimfallen
ihr würdet heimfallen
sie würden heimfallen

Verleden cond.

ich würde heimgefallen sein
du würdest heimgefallen sein
er würde heimgefallen sein
wir würden heimgefallen sein
ihr würdet heimgefallen sein
sie würden heimgefallen sein

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord heimfallen


Tegenwoordige tijd

fall(e)⁵ (du) heim
fallen wir heim
fallt (ihr) heim
fallen Sie heim

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor heimfallen


Infinitief I


heimfallen
heimzufallen

Infinitief II


heimgefallen sein
heimgefallen zu sein

Tegenwoordig deelwoord


heimfallend

Participle II


heimgefallen

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse heimfallen


Duits heimfallen
Engels revert, return
Russisch переходить
Spaans revertir, transmitir
Frans revenir, transférer
Turks geçmek, devretmek
Portugees transferir, transmitir
Italiaans passare, trasferire
Roemeens reveni
Hongaars visszaszáll
Pools przechodzić, przejmować
Grieks επιστροφή
Nederlands overgaan
Tsjechisch přecházet
Zweeds övergå
Deens tilbagefalde
Japans 帰属する, 移転する
Catalaans transpassar
Fins siirtyminen, siirtyä
Noors tilfalle
Baskisch berreskuratu, itxuratu
Servisch preći, pripadati
Macedonisch пренесување
Sloveens preiti, pripadati
Slowaaks prechod, prejsť
Bosnisch preći
Kroatisch preći
Oekraïens переходити
Bulgaars прехвърляне
Wit-Russisch перайсці
Hebreeuwsלהעביר، לעבור
Arabischالانتقال
Perzischانتقال
Urduواپس آنا، منتقل ہونا

heimfallen in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



Inloggen

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van heimfallen

  • an den ursprünglichen Berechtigten oder Staat übergehen

heimfallen in openthesaurus.de

Betekenissen  Synoniemen 

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Duitse werkwoord heimfallen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord heimfallen


De vervoeging van het werkwoord heim·fallen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord heim·fallen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (fällt heim - fiel heim - ist heimgefallen) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary heimfallen en op heimfallen in de Duden.

heimfallen vervoeging

Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Conjunctief I Conjunctief II Imperatief
ich fall(e) heimfiel heimfalle heimfiele heim-
du fällst heimfielst heimfallest heimfielest heimfall(e) heim
er fällt heimfiel heimfalle heimfiele heim-
wir fallen heimfielen heimfallen heimfielen heimfallen heim
ihr fallt heimfielt heimfallet heimfielet heimfallt heim
sie fallen heimfielen heimfallen heimfielen heimfallen heim

indicatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich fall(e) heim, du fällst heim, er fällt heim, wir fallen heim, ihr fallt heim, sie fallen heim
  • Onvoltooid verleden tijd: ich fiel heim, du fielst heim, er fiel heim, wir fielen heim, ihr fielt heim, sie fielen heim
  • Perfectum: ich bin heimgefallen, du bist heimgefallen, er ist heimgefallen, wir sind heimgefallen, ihr seid heimgefallen, sie sind heimgefallen
  • Voltooid verleden tijd: ich war heimgefallen, du warst heimgefallen, er war heimgefallen, wir waren heimgefallen, ihr wart heimgefallen, sie waren heimgefallen
  • Toekomende tijd I: ich werde heimfallen, du wirst heimfallen, er wird heimfallen, wir werden heimfallen, ihr werdet heimfallen, sie werden heimfallen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde heimgefallen sein, du wirst heimgefallen sein, er wird heimgefallen sein, wir werden heimgefallen sein, ihr werdet heimgefallen sein, sie werden heimgefallen sein

Conjunctief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich falle heim, du fallest heim, er falle heim, wir fallen heim, ihr fallet heim, sie fallen heim
  • Onvoltooid verleden tijd: ich fiele heim, du fielest heim, er fiele heim, wir fielen heim, ihr fielet heim, sie fielen heim
  • Perfectum: ich sei heimgefallen, du seiest heimgefallen, er sei heimgefallen, wir seien heimgefallen, ihr seiet heimgefallen, sie seien heimgefallen
  • Voltooid verleden tijd: ich wäre heimgefallen, du wärest heimgefallen, er wäre heimgefallen, wir wären heimgefallen, ihr wäret heimgefallen, sie wären heimgefallen
  • Toekomende tijd I: ich werde heimfallen, du werdest heimfallen, er werde heimfallen, wir werden heimfallen, ihr werdet heimfallen, sie werden heimfallen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde heimgefallen sein, du werdest heimgefallen sein, er werde heimgefallen sein, wir werden heimgefallen sein, ihr werdet heimgefallen sein, sie werden heimgefallen sein

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

  • Onvoltooid verleden tijd: ich würde heimfallen, du würdest heimfallen, er würde heimfallen, wir würden heimfallen, ihr würdet heimfallen, sie würden heimfallen
  • Voltooid verleden tijd: ich würde heimgefallen sein, du würdest heimgefallen sein, er würde heimgefallen sein, wir würden heimgefallen sein, ihr würdet heimgefallen sein, sie würden heimgefallen sein

Imperatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: fall(e) (du) heim, fallen wir heim, fallt (ihr) heim, fallen Sie heim

Infinitief/Deelwoord Actief

  • Infinitief I: heimfallen, heimzufallen
  • Infinitief II: heimgefallen sein, heimgefallen zu sein
  • Tegenwoordig deelwoord: heimfallend
  • Participle II: heimgefallen

Opmerkingen



Inloggen