Vervoeging van het Duitse werkwoord fortholen

De vervoeging van het werkwoord fortholen (afhalen, meebrengen) is regelmatig. De basisvormen zijn holt fort, holte fort en hat fortgeholt. Het hulpwerkwoord van fortholen is "haben". De eerste lettergreep fort- van fortholen is scheidbaar. De verbuiging vindt plaats in het Actief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord fortholen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor fortholen. Je kunt niet alleen fortholen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Opmerkingen

regelmatig · haben · scheidbaar

fort·holen

holt fort · holte fort · hat fortgeholt

Engels fetch, bring

/ˈfɔʁtˌhoːlən/ · /hoːlt fɔʁt/ · /hɔltə fɔʁt/ · /ˈfɔʁtɡəhoːlt/

an einen Ort gehen und von dort etwas oder jemanden wegbringen, mit sich nehmen

acc.

» Nutzvieh gab es schon längst nicht mehr, die Deutschen hatten alles fortgeholt , von Pferden ganz zu schweigen. Engels Livestock had long been gone, the Germans had taken everything away, not to mention the horses.

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van fortholen

Tegenwoordige tijd

ich hol(e)⁵ fort
du holst fort
er holt fort
wir holen fort
ihr holt fort
sie holen fort

Onvoltooid verleden tijd

ich holte fort
du holtest fort
er holte fort
wir holten fort
ihr holtet fort
sie holten fort

Imperatief

-
hol(e)⁵ (du) fort
-
holen wir fort
holt (ihr) fort
holen Sie fort

Konjunktief I

ich hole fort
du holest fort
er hole fort
wir holen fort
ihr holet fort
sie holen fort

Konjunktief II

ich holte fort
du holtest fort
er holte fort
wir holten fort
ihr holtet fort
sie holten fort

Infinitief

fortholen
fortzuholen

Deelwoord

fortholend
fortgeholt

⁵ Alleen in informeel taalgebruik


indicatief

Het werkwoord fortholen vervoegd in de aantonende wijs Actief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd


Tegenwoordige tijd

ich hol(e)⁵ fort
du holst fort
er holt fort
wir holen fort
ihr holt fort
sie holen fort

Onvoltooid verleden tijd

ich holte fort
du holtest fort
er holte fort
wir holten fort
ihr holtet fort
sie holten fort

Perfectum

ich habe fortgeholt
du hast fortgeholt
er hat fortgeholt
wir haben fortgeholt
ihr habt fortgeholt
sie haben fortgeholt

Volt. verl. tijd

ich hatte fortgeholt
du hattest fortgeholt
er hatte fortgeholt
wir hatten fortgeholt
ihr hattet fortgeholt
sie hatten fortgeholt

Toekomende tijd I

ich werde fortholen
du wirst fortholen
er wird fortholen
wir werden fortholen
ihr werdet fortholen
sie werden fortholen

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ich werde fortgeholt haben
du wirst fortgeholt haben
er wird fortgeholt haben
wir werden fortgeholt haben
ihr werdet fortgeholt haben
sie werden fortgeholt haben

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord fortholen in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.


Konjunktief I

ich hole fort
du holest fort
er hole fort
wir holen fort
ihr holet fort
sie holen fort

Konjunktief II

ich holte fort
du holtest fort
er holte fort
wir holten fort
ihr holtet fort
sie holten fort

Voltooid Konj.

ich habe fortgeholt
du habest fortgeholt
er habe fortgeholt
wir haben fortgeholt
ihr habet fortgeholt
sie haben fortgeholt

Konj. volt. verl. t.

ich hätte fortgeholt
du hättest fortgeholt
er hätte fortgeholt
wir hätten fortgeholt
ihr hättet fortgeholt
sie hätten fortgeholt

Toekomende aanvoegende wijs I

ich werde fortholen
du werdest fortholen
er werde fortholen
wir werden fortholen
ihr werdet fortholen
sie werden fortholen

Toek. volt. aanw.

ich werde fortgeholt haben
du werdest fortgeholt haben
er werde fortgeholt haben
wir werden fortgeholt haben
ihr werdet fortgeholt haben
sie werden fortgeholt haben

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.


Conjunctief II

ich würde fortholen
du würdest fortholen
er würde fortholen
wir würden fortholen
ihr würdet fortholen
sie würden fortholen

Verleden cond.

ich würde fortgeholt haben
du würdest fortgeholt haben
er würde fortgeholt haben
wir würden fortgeholt haben
ihr würdet fortgeholt haben
sie würden fortgeholt haben

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs Actief tegenwoordige tijd voor het werkwoord fortholen


Tegenwoordige tijd

hol(e)⁵ (du) fort
holen wir fort
holt (ihr) fort
holen Sie fort

⁵ Alleen in informeel taalgebruik

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in Actief voor fortholen


Infinitief I


fortholen
fortzuholen

Infinitief II


fortgeholt haben
fortgeholt zu haben

Tegenwoordig deelwoord


fortholend

Participle II


fortgeholt

  • Nutzvieh gab es schon längst nicht mehr, die Deutschen hatten alles fortgeholt , von Pferden ganz zu schweigen. 

Voorbeelden

Voorbeeldzinnen voor fortholen


  • Nutzvieh gab es schon längst nicht mehr, die Deutschen hatten alles fortgeholt , von Pferden ganz zu schweigen. 
    Engels Livestock had long been gone, the Germans had taken everything away, not to mention the horses.

Voorbeelden 

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse fortholen


Duits fortholen
Engels fetch, bring
Russisch забрать, принести
Spaans traer, recoger
Frans chercher, ramener
Turks almak, getirmek
Portugees levar, buscar, trazer
Italiaans portare via, andare a prendere
Roemeens aduce, lua
Hongaars elhozni, elvinni
Pools przynieść, przyprowadzić
Grieks παίρνω, φέρνω
Nederlands afhalen, meebrengen
Tsjechisch přinést, odnést
Zweeds hämta, ta med
Deens bringe, hente
Japans 取りに行く, 持ち帰る
Catalaans agafar, recollir
Fins hakemaan, noutaa
Noors hente, ta med
Baskisch ekarri, joan
Servisch doneti, uzeti
Macedonisch донесување
Sloveens priti po
Slowaaks priniesť, zobrať
Bosnisch donijeti, uzeti
Kroatisch donijeti, uzeti
Oekraïens забрати, принести
Bulgaars взимам, донесох
Wit-Russisch вызначыць, забраць
Indonesisch menjemput
Vietnamees lấy
Oezbeeks olib ketmoq
Hindi लाना
Chinees 带走
Thais ไปเอามา
Koreaans 데려가다
Azerbeidzjaans gətirmək
Georgisch ვიყვანო
Bengaals নেওয়া
Albanees merr
Marathi उचलून आणणे
Nepalees लिए आउनु
Telugu తీసుకురావడం
Lets paņemt
Tamil எடுத்து வருதல்
Ests kaasa võtma
Armeens բերել
Koerdisch hilînîn
Hebreeuwsלהביא
Arabischإحضار، جلب
Perzischآوردن، بردن
Urduلے آنا، لانا

fortholen in dict.cc


Vertalingen 

Doe mee


Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.



Inloggen

Alle helden 

Definities

Betekenissen en synoniemen van fortholen

  • an einen Ort gehen und von dort etwas oder jemanden wegbringen, mit sich nehmen

fortholen in openthesaurus.de

Betekenissen  Synoniemen 

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Duitse werkwoord fortholen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord fortholen


De vervoeging van het werkwoord fort·holen wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord fort·holen is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (holt fort - holte fort - hat fortgeholt) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary fortholen en op fortholen in de Duden.

fortholen vervoeging

Tegenwoordige tijd Onvoltooid verleden tijd Conjunctief I Conjunctief II Imperatief
ich hol(e) fortholte forthole fortholte fort-
du holst fortholtest fortholest fortholtest forthol(e) fort
er holt fortholte forthole fortholte fort-
wir holen fortholten fortholen fortholten fortholen fort
ihr holt fortholtet fortholet fortholtet fortholt fort
sie holen fortholten fortholen fortholten fortholen fort

indicatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich hol(e) fort, du holst fort, er holt fort, wir holen fort, ihr holt fort, sie holen fort
  • Onvoltooid verleden tijd: ich holte fort, du holtest fort, er holte fort, wir holten fort, ihr holtet fort, sie holten fort
  • Perfectum: ich habe fortgeholt, du hast fortgeholt, er hat fortgeholt, wir haben fortgeholt, ihr habt fortgeholt, sie haben fortgeholt
  • Voltooid verleden tijd: ich hatte fortgeholt, du hattest fortgeholt, er hatte fortgeholt, wir hatten fortgeholt, ihr hattet fortgeholt, sie hatten fortgeholt
  • Toekomende tijd I: ich werde fortholen, du wirst fortholen, er wird fortholen, wir werden fortholen, ihr werdet fortholen, sie werden fortholen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde fortgeholt haben, du wirst fortgeholt haben, er wird fortgeholt haben, wir werden fortgeholt haben, ihr werdet fortgeholt haben, sie werden fortgeholt haben

Conjunctief Actief

  • Tegenwoordige tijd: ich hole fort, du holest fort, er hole fort, wir holen fort, ihr holet fort, sie holen fort
  • Onvoltooid verleden tijd: ich holte fort, du holtest fort, er holte fort, wir holten fort, ihr holtet fort, sie holten fort
  • Perfectum: ich habe fortgeholt, du habest fortgeholt, er habe fortgeholt, wir haben fortgeholt, ihr habet fortgeholt, sie haben fortgeholt
  • Voltooid verleden tijd: ich hätte fortgeholt, du hättest fortgeholt, er hätte fortgeholt, wir hätten fortgeholt, ihr hättet fortgeholt, sie hätten fortgeholt
  • Toekomende tijd I: ich werde fortholen, du werdest fortholen, er werde fortholen, wir werden fortholen, ihr werdet fortholen, sie werden fortholen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde fortgeholt haben, du werdest fortgeholt haben, er werde fortgeholt haben, wir werden fortgeholt haben, ihr werdet fortgeholt haben, sie werden fortgeholt haben

Voorwaardelijke wijs II (würde) Actief

  • Onvoltooid verleden tijd: ich würde fortholen, du würdest fortholen, er würde fortholen, wir würden fortholen, ihr würdet fortholen, sie würden fortholen
  • Voltooid verleden tijd: ich würde fortgeholt haben, du würdest fortgeholt haben, er würde fortgeholt haben, wir würden fortgeholt haben, ihr würdet fortgeholt haben, sie würden fortgeholt haben

Imperatief Actief

  • Tegenwoordige tijd: hol(e) (du) fort, holen wir fort, holt (ihr) fort, holen Sie fort

Infinitief/Deelwoord Actief

  • Infinitief I: fortholen, fortzuholen
  • Infinitief II: fortgeholt haben, fortgeholt zu haben
  • Tegenwoordig deelwoord: fortholend
  • Participle II: fortgeholt

Opmerkingen



Inloggen

* De zinnen uit Wiktionary (de.wiktionary.org) zijn vrij beschikbaar onder de licentie CC BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/deed.de). Sommige zijn aangepast. De auteurs van de zinnen zijn te vinden via de volgende links: 1086926

* De definities zijn deels afkomstig van Wiktionary (de.wiktionary.org) en kunnen achteraf zijn gewijzigd. Ze zijn vrij beschikbaar onder de CC-BY-SA 3.0 (creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0) licentie: 1086926