Vervoeging van het Duitse werkwoord aufliegen (hat) ⟨statief passief⟩

De vervoeging van het werkwoord aufliegen (buiten gebruik zijn, liggen) is onregelmatig. De basisvormen zijn ist aufgelegen, war aufgelegen en ist aufgelegen gewesen. De ablaut vindt plaats met de stamklinkers ie - a - e. Het hulpwerkwoord van aufliegen is "haben". Er zijn echter ook tijden met het hulpwerkwoord "sein". De eerste lettergreep auf- van aufliegen is scheidbaar. De verbuiging vindt plaats in het statief passief en wordt gebruikt als Hoofdzin. Voor een beter begrip zijn talloze voorbeelden van het werkwoord aufliegen beschikbaar. Voor oefenen en consolidatie zijn er ook gratis werkbladen voor aufliegen. Je kunt niet alleen aufliegen vervoegen, maar ook alle Duitse werkwoorden. Het werkwoord behoort tot de woordenschat van het Zertifikat Deutsch of niveau B2. Opmerkingen ☆

haben

auf·gelegen sein

sein

auf·gelegen sein

Video

B2 · onregelmatig · haben · scheidbaar

auf·gelegen sein

ist aufgelegen · war aufgelegen · ist aufgelegen gewesen

Verandering van de stamklinker ie - a - e

be astonished, be open, be out of order, bear on, lie, overlie, rest

/ˌaʊ̯fˈliːɡn̩/ · /liːkt aʊ̯f/ · /laːk aʊ̯f/ · /ˈlɛːɡə aʊ̯f/ · /ˈaʊ̯fɡəˈleːɡn̩/

[…, Verkehr] auf etwas liegen, offen daliegen, außer Betrieb sein, sich wund liegen; wund liegen

(sich+A, sich+D, dat., acc., auf+D, auf+A)

Werbung ausblenden

De eenvoudig vervoegde werkwoordsvormen in de tegenwoordige, verleden, gebiedende en aanvoegende wijs van aufliegen (hat)

Tegenwoordige tijd

ich	bin	aufgelegen
du	bist	aufgelegen
er	ist	aufgelegen
wir	sind	aufgelegen
ihr	seid	aufgelegen
sie	sind	aufgelegen

Onvoltooid verleden tijd

ich	war	aufgelegen
du	warst	aufgelegen
er	war	aufgelegen
wir	waren	aufgelegen
ihr	wart	aufgelegen
sie	waren	aufgelegen

Imperatief

-
sei	(du)	aufgelegen
-
seien	wir	aufgelegen
seid	(ihr)	aufgelegen
seien	Sie	aufgelegen

Konjunktief I

ich	sei	aufgelegen
du	seiest	aufgelegen
er	sei	aufgelegen
wir	seien	aufgelegen
ihr	seiet	aufgelegen
sie	seien	aufgelegen

Konjunktief II

ich	wäre	aufgelegen
du	wärest	aufgelegen
er	wäre	aufgelegen
wir	wären	aufgelegen
ihr	wäret	aufgelegen
sie	wären	aufgelegen

Infinitief

aufgelegen sein

aufgelegen zu sein

Deelwoord

aufgelegen seiend

aufgelegen gewesen

indicatief

Het werkwoord aufliegen (hat) vervoegd in de aantonende wijs statief passief in de tijden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd

Tegenwoordige tijd

ich	bin	aufgelegen
du	bist	aufgelegen
er	ist	aufgelegen
wir	sind	aufgelegen
ihr	seid	aufgelegen
sie	sind	aufgelegen

Onvoltooid verleden tijd

ich	war	aufgelegen
du	warst	aufgelegen
er	war	aufgelegen
wir	waren	aufgelegen
ihr	wart	aufgelegen
sie	waren	aufgelegen

Perfectum

ich	bin	aufgelegen	gewesen
du	bist	aufgelegen	gewesen
er	ist	aufgelegen	gewesen
wir	sind	aufgelegen	gewesen
ihr	seid	aufgelegen	gewesen
sie	sind	aufgelegen	gewesen

Volt. verl. tijd

ich	war	aufgelegen	gewesen
du	warst	aufgelegen	gewesen
er	war	aufgelegen	gewesen
wir	waren	aufgelegen	gewesen
ihr	wart	aufgelegen	gewesen
sie	waren	aufgelegen	gewesen

Toekomende tijd I

ich	werde	aufgelegen	sein
du	wirst	aufgelegen	sein
er	wird	aufgelegen	sein
wir	werden	aufgelegen	sein
ihr	werdet	aufgelegen	sein
sie	werden	aufgelegen	sein

voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ich	werde	aufgelegen	gewesen	sein
du	wirst	aufgelegen	gewesen	sein
er	wird	aufgelegen	gewesen	sein
wir	werden	aufgelegen	gewesen	sein
ihr	werdet	aufgelegen	gewesen	sein
sie	werden	aufgelegen	gewesen	sein

Conjunctief

De vervoeging van het werkwoord aufliegen (hat) in de conjunctief I en II en in de tijden tegenwoordige tijd, verleden tijd, perfectum, plusquamperfectum en toekomende tijd.

Konjunktief I

ich	sei	aufgelegen
du	seiest	aufgelegen
er	sei	aufgelegen
wir	seien	aufgelegen
ihr	seiet	aufgelegen
sie	seien	aufgelegen

Konjunktief II

ich	wäre	aufgelegen
du	wärest	aufgelegen
er	wäre	aufgelegen
wir	wären	aufgelegen
ihr	wäret	aufgelegen
sie	wären	aufgelegen

Voltooid Konj.

ich	sei	aufgelegen	gewesen
du	seiest	aufgelegen	gewesen
er	sei	aufgelegen	gewesen
wir	seien	aufgelegen	gewesen
ihr	seiet	aufgelegen	gewesen
sie	seien	aufgelegen	gewesen

Konj. volt. verl. t.

ich	wäre	aufgelegen	gewesen
du	wärest	aufgelegen	gewesen
er	wäre	aufgelegen	gewesen
wir	wären	aufgelegen	gewesen
ihr	wäret	aufgelegen	gewesen
sie	wären	aufgelegen	gewesen

Toekomende aanvoegende wijs I

ich	werde	aufgelegen	sein
du	werdest	aufgelegen	sein
er	werde	aufgelegen	sein
wir	werden	aufgelegen	sein
ihr	werdet	aufgelegen	sein
sie	werden	aufgelegen	sein

Toek. volt. aanw.

ich	werde	aufgelegen	gewesen	sein
du	werdest	aufgelegen	gewesen	sein
er	werde	aufgelegen	gewesen	sein
wir	werden	aufgelegen	gewesen	sein
ihr	werdet	aufgelegen	gewesen	sein
sie	werden	aufgelegen	gewesen	sein

Voorwaardelijke wijs II (würde)

Vervangende vormen van de Konjunktiv II worden vervoegd met "würde" als persoonsvorm.

Conjunctief II

ich	würde	aufgelegen	sein
du	würdest	aufgelegen	sein
er	würde	aufgelegen	sein
wir	würden	aufgelegen	sein
ihr	würdet	aufgelegen	sein
sie	würden	aufgelegen	sein

Verleden cond.

ich	würde	aufgelegen	gewesen	sein
du	würdest	aufgelegen	gewesen	sein
er	würde	aufgelegen	gewesen	sein
wir	würden	aufgelegen	gewesen	sein
ihr	würdet	aufgelegen	gewesen	sein
sie	würden	aufgelegen	gewesen	sein

Imperatief

De vervoegingsvormen in de gebiedende wijs statief passief tegenwoordige tijd voor het werkwoord aufliegen (hat)

Tegenwoordige tijd

sei	(du)	aufgelegen
seien	wir	aufgelegen
seid	(ihr)	aufgelegen
seien	Sie	aufgelegen

Infinitief/Deelwoord

De infinitieve vormen deelwoord en infinitief (met 'zu') in statief passief voor aufliegen (hat)

Infinitief I

aufgelegen sein

aufgelegen zu sein

Infinitief II

aufgelegen gewesen sein

aufgelegen gewesen zu sein

Tegenwoordig deelwoord

aufgelegen seiend

Participle II

aufgelegen gewesen

Vertalingen

Vertalingen van het Duitse aufliegen (hat)

aufliegen (hat)

be astonished, be open, be out of order, bear on, lie, overlie, rest

лежать, быть возложенным, быть открытым, належать, налёживать, не работать, опереться, опираться

apoyarse en, estar expuesto, estar fuera de servicio

reposer sur, être en veille, être exposé, être à l'arrêt

açık kalmak, işlevsiz olmak, yüzüstü yatmak, şokta kalmak

estar em cima, estar exposto, estar fora de operação

essere aperto, essere esposta, essere esposto, essere inoperante, giacere, poggiare su

fi deschis, fi expus, fi închis

feküdni, nyitva lenni, üzemen kívül

być nieczynny, leżeć, leżeć otwarty

είμαι ανοιχτός, είμαι εκτός λειτουργίας

buiten gebruik zijn, liggen, openliggen

být mimo provoz, ležet

ligga på, ligga undrande, ligga öppen, vara ur funktion

ligge åben, være ude af drift

使用中止, 横たわる, 開いている

estar fora de servei, estar meravellat, estar obert, estar sobre

olla auki, olla ihmeissään, olla pois käytöstä, olla päällä

ligge ute, ligge åpen, være ute av drift

etxeko gainean egon, harrituta egon, ireki, itxita

biti otvoren, biti van funkcije, ležati

лежам, отворен

biti izven obratovanja, biti odprt, ležati

byť mimo prevádzky, ležať

biti otvoren, biti van funkcije, ležati

бути відкритим, лежати, не працювати

бъде в покой, да бъде открито, лежать

быць адкрытым, быць неактыўным, ляжаць

terletak di atas, tidak beroperasi

ngừng hoạt động, nằm trên

ishdan chiqmoq, ustida yotmoq

ऊपर पड़ा होना, खराब होना

出故障, 覆在上面

ขัดข้อง, วางทับอยู่

고장 나다, 얹혀 있다

sıradan çıxmaq, üstündə yatmaq

არ მუშაობს, ზემოდან დევს

উপর পড়ে থাকা, খারাপ হওয়া

prishet, qëndroj mbi

बंद पडणे, वर पडणे

बन्द हुनु, माथि पर्नु

పాడై ఉండటం, పై పడి ఉండటం

gulēt virsū, nebūt darba kārtībā

கோளாறாக இரு, மேல் படர்ந்து இரு

peal lebama, rikkis olema

չաշխատել, վրա դրված լինել

ji karê derketin, li ser rabûn

מונח، פתוח، שוכב

مستقر، مفتوح، موجود

افتاده، بیرون، غیرفعال

بیکار ہونا، کھلا ہونا

aufliegen (hat) in dict.cc

Vertalingen

Doe mee

Help ons en word een held door nieuwe inzendingen toe te voegen en bestaande te beoordelen. Als dank kun je deze website zonder advertenties gebruiken zodra je een bepaald aantal punten hebt behaald.

Inloggen

Alle helden

Definities

Betekenissen en synoniemen van aufliegen (hat)

auf etwas liegen, offen daliegen, außer Betrieb sein, sich wund liegen
[Verkehr] wund liegen

aufliegen (hat) in openthesaurus.de

Betekenissen Synoniemen

Voorzetsels

Voorzetsels voor aufliegen (hat)

jemand/etwas liegt auf etwas auf

Toepassingen Voorzetsels

Verbuigingsregels

Gedetailleerde regels voor vervoeging

Woordenboeken

Alle vertaalwoordenboeken

Eerst Duits

Eerste vertaling

Duits - Engels

Duits - Russisch

Duits - Spaans

Duits - Frans

Duits - Turks

Duits - Pools

Duits - Grieks

Duits - Nederlands

Duits - Tsjechisch

Duits - Zweeds

Duits - Deens

Duits - Japans

Duits - Fins

Duits - Noors

Duits - Urdu

Duits - Hindi

Duits - Thais

Duits - Azerbeidzjaans

Duits - Telugu

Duits - Lets

Duits - Tamil

Duits - Ests

Duits - Armeens

Duits - Koerdisch

Duitse werkwoord aufliegen vervoegen

Overzicht van alle tijden van het werkwoord aufliegen (hat)

De vervoeging van het werkwoord auf·gelegen sein wordt online overzichtelijk weergegeven in een werkwoordschema met alle vormen in enkelvoud en meervoud, en in alle personen (1e, 2e, 3e persoon). De verbuiging van het werkwoord auf·gelegen sein is dus een hulpmiddel voor huiswerk, toetsen, examens, Duitse les op school, Duits leren, studie en volwasseneneducatie. Vooral voor mensen die Duits leren is het belangrijk om de juiste vervoeging en de correcte vormen (ist aufgelegen - war aufgelegen - ist aufgelegen gewesen) te kennen. Meer informatie vind je op Wiktionary aufliegen en op aufliegen in de Duden.

aufliegen vervoeging

	Tegenwoordige tijd	Onvoltooid verleden tijd	Conjunctief I	Conjunctief II	Imperatief
ich	bin aufgelegen	war aufgelegen	sei aufgelegen	wäre aufgelegen	-
du	bist aufgelegen	warst aufgelegen	seiest aufgelegen	wärest aufgelegen	sei aufgelegen
er	ist aufgelegen	war aufgelegen	sei aufgelegen	wäre aufgelegen	-
wir	sind aufgelegen	waren aufgelegen	seien aufgelegen	wären aufgelegen	seien aufgelegen
ihr	seid aufgelegen	wart aufgelegen	seiet aufgelegen	wäret aufgelegen	seid aufgelegen
sie	sind aufgelegen	waren aufgelegen	seien aufgelegen	wären aufgelegen	seien aufgelegen

indicatief statief passief

Tegenwoordige tijd: ich bin aufgelegen, du bist aufgelegen, er ist aufgelegen, wir sind aufgelegen, ihr seid aufgelegen, sie sind aufgelegen
Onvoltooid verleden tijd: ich war aufgelegen, du warst aufgelegen, er war aufgelegen, wir waren aufgelegen, ihr wart aufgelegen, sie waren aufgelegen
Perfectum: ich bin aufgelegen gewesen, du bist aufgelegen gewesen, er ist aufgelegen gewesen, wir sind aufgelegen gewesen, ihr seid aufgelegen gewesen, sie sind aufgelegen gewesen
Voltooid verleden tijd: ich war aufgelegen gewesen, du warst aufgelegen gewesen, er war aufgelegen gewesen, wir waren aufgelegen gewesen, ihr wart aufgelegen gewesen, sie waren aufgelegen gewesen
Toekomende tijd I: ich werde aufgelegen sein, du wirst aufgelegen sein, er wird aufgelegen sein, wir werden aufgelegen sein, ihr werdet aufgelegen sein, sie werden aufgelegen sein
voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde aufgelegen gewesen sein, du wirst aufgelegen gewesen sein, er wird aufgelegen gewesen sein, wir werden aufgelegen gewesen sein, ihr werdet aufgelegen gewesen sein, sie werden aufgelegen gewesen sein

Conjunctief statief passief

Tegenwoordige tijd: ich sei aufgelegen, du seiest aufgelegen, er sei aufgelegen, wir seien aufgelegen, ihr seiet aufgelegen, sie seien aufgelegen
Onvoltooid verleden tijd: ich wäre aufgelegen, du wärest aufgelegen, er wäre aufgelegen, wir wären aufgelegen, ihr wäret aufgelegen, sie wären aufgelegen
Perfectum: ich sei aufgelegen gewesen, du seiest aufgelegen gewesen, er sei aufgelegen gewesen, wir seien aufgelegen gewesen, ihr seiet aufgelegen gewesen, sie seien aufgelegen gewesen
Voltooid verleden tijd: ich wäre aufgelegen gewesen, du wärest aufgelegen gewesen, er wäre aufgelegen gewesen, wir wären aufgelegen gewesen, ihr wäret aufgelegen gewesen, sie wären aufgelegen gewesen
Toekomende tijd I: ich werde aufgelegen sein, du werdest aufgelegen sein, er werde aufgelegen sein, wir werden aufgelegen sein, ihr werdet aufgelegen sein, sie werden aufgelegen sein
voltooid tegenwoordige toekomende tijd: ich werde aufgelegen gewesen sein, du werdest aufgelegen gewesen sein, er werde aufgelegen gewesen sein, wir werden aufgelegen gewesen sein, ihr werdet aufgelegen gewesen sein, sie werden aufgelegen gewesen sein

Voorwaardelijke wijs II (würde) statief passief

Onvoltooid verleden tijd: ich würde aufgelegen sein, du würdest aufgelegen sein, er würde aufgelegen sein, wir würden aufgelegen sein, ihr würdet aufgelegen sein, sie würden aufgelegen sein
Voltooid verleden tijd: ich würde aufgelegen gewesen sein, du würdest aufgelegen gewesen sein, er würde aufgelegen gewesen sein, wir würden aufgelegen gewesen sein, ihr würdet aufgelegen gewesen sein, sie würden aufgelegen gewesen sein

Imperatief statief passief

Tegenwoordige tijd: sei (du) aufgelegen, seien wir aufgelegen, seid (ihr) aufgelegen, seien Sie aufgelegen

Infinitief/Deelwoord statief passief

Infinitief I: aufgelegen sein, aufgelegen zu sein
Infinitief II: aufgelegen gewesen sein, aufgelegen gewesen zu sein
Tegenwoordig deelwoord: aufgelegen seiend
Participle II: aufgelegen gewesen